Niederländisch » Deutsch

ba·tis·ten [batɪstə(n)] ADJ attr

po·lijs·ten <polijstte, h. gepolijst> [polɛistə(n)] VERB trans

no·tie <notie|s> [no(t)si] SUBST f

be·tas·ten <betastte, h. betast> [bətɑstə(n)] VERB trans

2. betasten med.:

chris·ten <christen|en> [krɪstə(n)] SUBST m

af·tas·ten <tastte af, h. afgetast> [ɑftɑstə(n)] VERB trans

on·kos·ten [ɔŋkɔstə(n)] SUBST Pl

2. onkosten (buitengewone kosten):

om·lijs·ten <omlijstte, h. omlijst> [ɔmlɛistə(n)] VERB trans

ont·las·ten1 <ontlastte zich, h. zich ontlast> [ɔntlɑstə(n)] VERB wk ww zich ontlasten

1. ontlasten (zijn behoefte doen):

2. ontlasten (uitmonden):

3. ontlasten (zich van zijn inhoud ontdoen):

toe·tas·ten <tastte toe, h. toegetast> [tutɑstə(n)] VERB intr

uit·rus·ten1 <rustte uit, i. uitgerust> [œytrʏstə(n)] VERB intr

uit·tes·ten <testte uit, h. uitgetest> [œytɛstə(n)] VERB trans

be·gun·stig·ster SUBST f

begunstigster weibliche Form von begunstiger

Siehe auch: begunstiger

be·gun·sti·ger <begunstiger|s> [bəɣʏnstəɣər] SUBST m


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski