Übersetzungen für „Never“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

ne·vel <nevel|s, nevel|en> [nevəl] SUBST m

nevel

Nebel m

nevel (waas, damp)

Dunst m

de berg was in nevels gehuld

der Berg war in Nebel gehüllt

be·ver <bever|s> [bevər] SUBST m

bever

Biber m

ge·ver <gever|s> [ɣevər] SUBST m

gever

Spender m

een gulle gever

ein großzügiger Spender

ke·ver <kever|s> [kevər] SUBST m (insect)

kever

Käfer m

le·ver <lever|s> [levər] SUBST f

lever

Leber f

hij heeft het aan zijn [o. de] lever

er ist leberkrank

gebakken lever

gebratene Leber f

fris/vers van de lever übtr

frei/frisch von der Leber weg

iets op zijn lever hebben

etw auf dem Herzen haben

oe·ver <oever|s> [uvər] SUBST m

oever

Ufer nt

de rivier treedt buiten haar oevers

der Fluss tritt über die Ufer

we·ver <wever|s> [wevər] SUBST m

wever

Weber m

ze·ver [zevər] SUBST m geen Pl

1. zever:

zever (speeksel)

Sabber m ugs

zever (bij dieren en woedende mensen)

Geifer m

2. zever (kletspraat):

zever

Geschwafel nt ugs

neer [ner] ADV

1. neer (naar beneden):

neer

nieder

neer

herunter

neer

hinunter

op en neer (heen en weer)

auf und ab

op en neer (omhoog en omlaag)

auf und nieder

2. neer (op de grond):

neer

nieder

neer

zu Boden

ne·ger <neger|s> [neɣər] SUBST m abw

neger

Neger m abw

ne·mer <nemer|s> [nemər] SUBST m fin.

nemer

Wechselnehmer m

nemer

Remittent m

je·ne·ver <jenever|s> [jənevər] SUBST m

jenever

Genever m

jenever

Wacholderbranntwein m

jenever

Wacholder m

jonge/oude jenever

Jonge/Oude Genever m

ge·ne·ver SUBST m

genever → jenever

Siehe auch: jenever

je·ne·ver <jenever|s> [jənevər] SUBST m

jenever

Genever m

jenever

Wacholderbranntwein m

jenever

Wacholder m

jonge/oude jenever

Jonge/Oude Genever m

cle·ver [klɛvər] ADJ

clever

clever

clever

smart

hoe·ver [huvɛr] ADV

hoever

wie weit

hoever (in hoeverre)

(in)wieweit

in hoeverre hij gelijk heeft, weet ik niet

inwieweit er recht hat, weiß ich nicht

lie·ver [livər] ADV

1. liever (bij voorkeur):

liever

lieber

liever

eher

hij liever dan ik

lieber er als ich

iem liever zien gaan dan komen

jdn am liebsten von hinten sehen

ik drink liever koffie dan thee

ich trinke lieber Kaffee als Tee

niets liever wensen dan

nichts lieber wünschen als

2. liever (veeleer):

liever

lieber

liever

eher

liever

vielmehr

laat mij het liever doen

überlass das lieber mir

laat ik liever zeggen [o. liever gezegd ]

richtiger [o. besser] gesagt

nep·per <nepper|s> [nɛpər] SUBST m

1. nepper (iets dat namaak is):

nepper

Imitation f

2. nepper (dikdoener):

nepper

Wichtigtuer m

3. nepper (afzetter):

nepper

Nepper m

nepper

Abzocker m abw

ver·ver <verver|s> [vɛrvər] SUBST m

verver (textiel)

Färber m

verver (huisschilder)

Anstreicher m

ne·ve·len¹ <nevelde, h. geneveld> [nevələ(n)] VERB trans (besproien)

nevelen

besprühen

ne·ve·lig [nevələx] ADJ

1. nevelig:

nevelig (nevelachtig)

neblig

nevelig (wazig)

dunstig

nevelig (wazig)

diesig

2. nevelig übtr (vaag):

nevelig

nebelhaft