Niederländisch » Deutsch

na·tuur·ta·lent <natuurtalent|en> [natyrtalɛnt] SUBST nt

ver·ta·len <vertaalde, h. vertaald> [vərtalə(n)] VERB trans

1. vertalen (in een andere taal overbrengen):

snert·vent <snertvent|en> [snɛrtfɛnt] SUBST m

re·de·ne·ren <redeneerde, h. geredeneerd> [redənerə(n)] VERB intr

2. redeneren (gevolgtrekkingen afleiden):

ik redeneer zo

equi·va·lent1 <equivalent|en> [ek(w)ivalɛnt] SUBST nt

ver·ta·ler <vertaler|s> [vərtalər] SUBST m

ex·cel·lent <excellente, excellenter, excellentst> [ɛksɛlɛnt] ADJ

ver·ta·ling <vertaling|en> [vərtalɪŋ] SUBST f

ta·lent <talent|en> [talɛnt] SUBST nt

2. talent (persoon):

Talent nt

re·de·ne·ring <redenering|en> [redənerɪŋ] SUBST f

af·be·ta·len <betaalde af, h. afbetaald> [ɑvbətalə(n)] VERB trans

2. afbetalen (in mindering betalen):

aan·be·ta·len <betaalde aan, h. aanbetaald> [ambətalə(n)] VERB trans

bij·be·ta·len <betaalde bij, h. bijbetaald> [bɛibətalə(n)] VERB trans

uit·be·ta·len <betaalde uit, h. uitbetaald> [œydbətalə(n)] VERB trans

on·der·be·ta·len [ɔndərbətalə(n)] VERB alleen inf.


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski