Übersetzungen für „Ruhmes“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

rui·men <ruimde, h. geruimd> [rœymə(n)] VERB trans

1. ruimen:

ruimen (plaatsmaken in)

ausräumen

ruimen (woning)

räumen

een kamer ruimen

ein Zimmer ausräumen

2. ruimen:

ruimen (schoonmaken: beerput)

leeren

ruimen (schoonmaken: riool)

reinigen

3. ruimen:

ruimen (wegruimen)

wegräumen

ruimen (wegruimen)

forträumen

ruimen (sneeuw)

räumen

geschillen uit de weg ruimen übtr

Zwistigkeiten beilegen

moeilijkheden uit de weg ruimen

Schwierigkeiten aus dem Weg räumen

wantoestanden uit de weg ruimen

Missstände beseitigen

iets/iem uit de weg ruimen übtr

etw/jdn aus dem Weg räumen

4. ruimen (een plaats verlaten):

ruimen

räumen

een woning ruimen

eine Wohnung räumen

5. ruimen (snoeien):

ruimen

beschneiden

ruimen

stutzen

dreu·mes <dreumes|en> [drøməs] SUBST m

dreumes

Knirps m

hak·mes <hakmes|sen> [hɑkmɛs] SUBST nt

1. hakmes (kapmes):

hakmes

Buschmesser nt

2. hakmes (slagersmes):

hakmes

Hackbeil nt

3. hakmes (keukengereedschap):

hakmes

Wiegemesser nt

kap·mes <kapmes|sen> [kɑpmɛs] SUBST nt

kapmes

Hackmesser nt

kapmes

Buschmesser nt

zak·mes <zakmes|sen> [zɑkmɛs] SUBST nt

zakmes

Taschenmesser nt

mes <mes|sen> [mɛs] SUBST nt

mes

Messer nt

het mes in de begroting zetten

den Etat (drastisch) kürzen

onder het mes gaan (operatie)

unters Messer müssen ugs

onder het mes gaan übtr

dran glauben müssen ugs

de rug van een mes

der Messerrücken

het heft van een mes

der Messergriff

zijn mes snijdt aan twee kanten übtr

er zieht doppelt Nutzen

met mes en vork eten

mit Messer und Gabel essen

iem het mes op de keel zetten

jdm das Messer an die Kehle setzen

onderhandelen met het mes op tafel

beim Verhandeln eine unnachgiebige Haltung einnehmen

rum [rʏm] SUBST m geen Pl

rum

Rum m

rui·en <ruide, i. geruid> [rœyə(n)] VERB intr

ruien (van veren wisselen)

sich mausern

ruien (van veren wisselen)

mausern fachspr

ruien (verharen)

haaren

ruim¹ <ruim|en> [rœym] SUBST nt

1. ruim scheepv.:

ruim

Schiffsraum m

2. ruim form:

ruim (luchtruim)

Weltraum m

ruim (boven een land)

Luftraum m

ruï·ne <ruïne|s, ruïne|n> [rywinə] SUBST f

ruïne

Ruine f

hij was een ruïne geworden übtr

er war nur noch ein Wrack

ruis <ruis|en> [rœys] SUBST m

1. ruis (ruisend geluid):

ruis

Rauschen nt

ruis

Geräusch nt

2. ruis ugs (betekenisloos geklets):

ruis

Blabla nt kein Pl ugs