Niederländisch » Deutsch

spa·ren <spaarde, h. gespaard> [sparə(n)] VERB trans

sha·ren <sharede, h. geshared> [ʃɛːrə(n)] VERB trans

ha·ren <haarde, h. gehaard> [harə(n)] VERB intr (haar verliezen)

spo·ren <spoorde, h. gespoord> [sporə(n)] VERB intr

1. sporen (in eenzelfde spoor lopen):

2. sporen (per spoor reizen):

sper·ren <sperde, h. gesperd> [spɛrə(n)] VERB trans

2. sperren (versperren):

speu·ren1 <speurde, h. gespeurd> [spørə(n)] VERB trans

pa·ren1 <paarde, h. gepaard> [parə(n)] VERB intr (zich tot voortplanting verenigen)

sta·ren <staarde, h. gestaard> [starə(n)] VERB intr

op·ba·ren <baarde op, h. opgebaard> [ɔbarə(n)] VERB trans


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski