Niederländisch » Deutsch

ver·sto·ren <verstoorde, h. verstoord> [vərstorə(n)] VERB trans

pers·fo·to <persfoto|'s> [pɛrsfoto] SUBST f

ver·slond VERB

verslond 3. Pers Sg Imperf van verslinden

Siehe auch: verslinden

ver·slin·den <verslond, h. verslonden> [vərslɪndə(n)] VERB trans

ver·stokt <verstokte, verstokter, verstoktst> [vərstɔkt] ADJ

ver·stomd [vərstɔmt] ADJ

ver·stond VERB

verstond 3. Pers Sg Imperf van verstaan

Siehe auch: verstaan

ver·school VERB

verschool 3. Pers Sg Imperf van verschuilen

Siehe auch: verschuilen

ver·schui·len <verschool/verschuilde zich, h. zich verscholen> [vərsxœylə(n)] VERB wk ww

ver·sie·ren <versierde, h. versierd> [vərsirə(n)] VERB trans

1. versieren (opschikken, verfraaien):

3. versieren (voor elkaar krijgen):

4. versieren ugs (verleiden):

ver·sto·ken2 <verstookte, h. verstookt> [vərstokə(n)] VERB trans

1. verstoken (brandstof verbruiken):

2. verstoken (aan brandstof uitgeven):

ver·sto·ten <verstootte/verstiet, h. verstoten> [vərstotə(n)] VERB trans

ver·stu·ren <verstuurde, h. verstuurd> [vərstyrə(n)] VERB trans

plat·form <platform|s, platform|en> [plɑtfɔrm] SUBST nt

2. platform übtr (overlegorgaan):

ver·schil <verschil|len> [vərsxɪl] SUBST nt

2. verschil (uitkomst van een aftrekking) wisk.:

vers·heid [vɛrshɛit] SUBST f geen Pl

ver·slaan <versloeg, h. verslagen> [vərslan] VERB trans

1. verslaan (overwinnen):

2. verslaan (verslag maken van):

ver·sa·gen [vərsaɣə(n)]


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski