Niederländisch » Deutsch

ge·schrift <geschrift|en> [ɣəsxrɪft] SUBST nt

ge·schrijf [ɣəsxrɛɪf] SUBST nt geen Pl ook abw

ge·schre·den VERB

geschreden volt. deelw. van schrijden

Siehe auch: schrijden

schrij·den <schreed, i. geschreden> [sxrɛidə(n)] VERB intr

ge·schreeuw [ɣəsxrew] SUBST nt geen Pl

ge·schre·ven VERB

geschreven volt. deelw. van schrijven², schrijven³

Siehe auch: schrijven , schrijven , schrijven

schrij·ven3 <schreef, h. geschreven> [sxrɛivə(n)] VERB intr

1. schrijven (geschikt zijn om mee te schrijven):

in·ge·schre·ven [ɪŋɣəsxrevə(n)] ADJ

2. ingeschreven wisk.:

op·ge·schroefd [ɔpxəsxruft] ADJ

ge·schept [ɣəsxɛpt] ADJ

ge·schift <geschifte, geschifter, geschiftst> [ɣəsxɪft] ADJ

1. geschift (getikt):

2. geschift (uiteengevallen):

ge·schikt1 <geschikte, geschikter, geschiktst> [ɣəsxɪkt] ADJ

1. geschikt (aangenaam in de omgang):


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski