Niederländisch » Deutsch

be·vor·de·ren <bevorderde, h. bevorderd> [bəvɔrdərə(n)] VERB trans

be·ve·lend [bəvelənt] ADJ

be·voor·de·len <bevoordeelde, h. bevoordeeld> [bəvordelə(n)] VERB trans

be·vor·de·ring <bevordering|en> [bəvɔrdərɪŋ] SUBST f

be·vor·der·lijk <bevorderlijke, bevorderlijker, meest bevorderlijk> [bəvɔrdərlək] ADJ

be·voch·ti·gen <bevochtigde, h. bevochtigd> [bəvɔxtəɣə(n)] VERB trans

be·vui·len <bevuilde, h. bevuild> [bəvœylə(n)] VERB trans

ver·ve·lend <vervelende, vervelender, vervelendst> [vərvelənt] ADJ

1. vervelend (saai):

be·vo·len VERB

bevolen volt. deelw. van bevelen

Siehe auch: bevelen

be·ve·len <beval, h. bevolen> [bəvelə(n)] VERB trans

be·vor·de·raar <bevorderaar|s> [bəvɔrdərar] SUBST m

be·vol·ken <bevolkte, h. bevolkt> [bəvɔlkə(n)] VERB trans

be·vol·king <bevolking|en> [bəvɔlkɪŋ] SUBST f

2. bevolking (zool):

3. bevolking (bevolkingsbureau):

be·voog·den <bevoogdde, h. bevoogd> [bəvoɣdə(n)] VERB trans

be·voor·oor·deeld [bəvorordelt] ADJ


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski