Übersetzungen für „chaber“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

char·ter <charter|s> [tʃɑːrtər] SUBST nt

1. charter (vlucht):

charter

Charterflug m

2. charter (vliegtuig):

charter

Charterflugzeug nt

3. charter (oorkonde):

charter

Charter f nt m

4. charter:

charter (schepen: klasse)

Schiffsklasse f

charter (schepen: oorkonde)

Schiffsklasseattest nt

chat·ter <chatter|s> SUBST m

chatter

Chatter m

cha·dor <chador|s> [tʃadɔr] SUBST m

chador

Tschador m

chador

Schador m

cha·let <chalet|s> [ʃalɛ] SUBST nt of m

chalet

Chalet nt

chat·box <chatbox|en> [tʃɛdbɔks] SUBST m

chatbox

Chatbox f

chat·ten <chatte, h. gechat> [tʃɛtə(n)] VERB intr

chatten

chatten

ma·ca·ber [makabər] ADJ

macaber

makaber

krab·ber <krabber|s> [krɑbər] SUBST m

krabber

Kratzer m

zwab·ber <zwabber|s> [zwɑbər] SUBST m

zwabber

Mopp m

cha·os [xaɔs] SUBST m geen Pl

chaos

Chaos nt

chaos

Durcheinander nt

chaos

Wirrwarr m

orde in de chaos brengen

Ordnung in das Chaos bringen

chaos stichten

Chaos auslösen

een chaos van vooroordelen

ein Wust an Vorurteilen

change <change|s> [tʃentʃ] SUBST f

change

Wechselstube f

char·ge <charge|s> [ʃɑrʒə] SUBST f

1. charge (aanval):

charge

≈ Attacke f

een charge uitvoeren (te paard)

eine Attacke reiten

de ME voert een charge uit tegen demonstranten

die Bereitschaftspolizei treibt Demonstranten auseinander

2. charge (toneel):

charge

Charge f fachspr

3. charge econ.:

charge

Frachtvertrag m

de getuige à charge jur.

der Belastungszeuge

char·me <charme|s> [ʃɑrmə] SUBST f

charme

Charme m

char·ta [xɑrta] SUBST f geen Pl

charta

Charta f

charta

Verfassungsurkunde f

gab·ber <gabber|s> [ɣɑbər] SUBST m

1. gabber (persoon):

gabber

Bursche m ugs

gabber

Kerl m ugs

een rare gabber

ein komischer Kauz ugs

2. gabber (kameraad):

gabber

Kumpel m

fi·ber [fibər] SUBST nt of m geen Pl

fiber

Fiber f

fiber

Faser f

om·ber¹ [ɔmbər] SUBST nt geen Pl (kaartspel)

omber

Lomber nt

pu·ber <puber|s> [pybər] SUBST m

puber

≈ pubertierende(r) Jugendliche(r) m

so·ber <sobere, soberder, soberst> [sobər] ADJ

1. sober:

sober (bescheiden: eenvoudig)

einfach

sober (bescheiden: eenvoudig)

schlicht

sober (bescheiden: met weinig tevreden)

genügsam

sober (bescheiden: m.b.t. genoegens)

enthaltsam

sober (bescheiden: tot het wezenlijke beperkt)

knapp

een onderwerp sober behandelen

ein Thema knapp behandeln

in sobere bewoordingen

in schlichten Worten

hij is/leeft zeer sober

er ist/lebt sehr genügsam

een sobere stijl

ein karger Stil

2. sober:

sober (niet overvloedig)

karg

sober (eten)

frugal form

een sober inkomen

ein karges Einkommen

3. sober (armoedig):

sober

dürftig

sober

karg

sober

ärmlich

een sober bestaan leiden

ärmlich leben

een sober bestaan leiden

ein karges Dasein führen

dob·ber <dobber|s> [dɔbər] SUBST m

1. dobber (drijver):

dobber

Schwimmer m

2. dobber (vistuig):

dobber

Langleine f

een harde dobber hebben

einen schweren Stand haben