Übersetzungen für „fachterminus“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

ter·mi·nus <termini> [tɛrminus] SUBST m belg

terminus

Endstation f

terminus (station)

Endbahnhof m

ach·ter·in [ɑxtərɪn] ADV

achterin

hinten

achterin zitten (in auto e.d. ook)

auf dem Rücksitz sitzen

ach·te·ren [ɑxtərə(n)] ADV

achteren

hinten

naar achteren gaan übtr

austreten

een stap naar achteren doen

einen Schritt nach hinten machen

van achteren naar voren

rückwärts

iem liever van achteren zien dan van voren übtr

jdn am liebsten von hinten sehen

ach·ter·aan [ɑxtəran] ADV

1. achteraan (aan de achterkant):

achteraan

hinten

helemaal achteraan

ganz hinten

achteraan in de zaal

hinten im Saal

wij wandelden achteraan

wir spazierten am Schluss

2. achteraan (achterheen):

achteraan

hinterher

daar moet je achteraan gaan

da musst du hinterher

ach·ter·ban <achterban|nen> [ɑxtərbɑn] SUBST m

achterban (van grote bewegingen)

Basis f

achterban (aanhangers)

Anhängerschaft f

ach·ter·een [ɑxtəren] ADV

achtereen (zonder tussenpozen)

hintereinander

achtereen (in één keer)

auf einmal

jaren achtereen

Jahre hindurch

een boek achtereen uitlezen

ein Buch auf einmal auslesen

drie weken achtereen

drei Wochen hintereinander

ach·ter·uit² [ɑxtərœyt] SUBST nt geen Pl

achteruit

Hinterausgang m

ach·ter·band <achterband|en> [ɑxtərbɑnt] SUBST m

achterband

Hinterreifen m

ach·ter·bank <achterbank|en> [ɑxtərbɑŋk] SUBST f

achterbank

Rücksitz m

ter·mi·nal <terminal|s> [tʏrmɪnəl] SUBST m

terminal

Terminal m nt nt

ach·ter·af [ɑxtərɑf] ADV

1. achteraf:

achteraf (in het achterste gedeelte)

abseits

achteraf (afgelegen)

abgelegen

hij houdt zich steeds achteraf

er hält sich immer abseits

achteraf wonen

abseits wohnen

2. achteraf (later):

achteraf

hinterher

achteraf

nachträglich

achteraf bekeken

im Nachhinein betrachtet

achteraf bijbetalen

nachzahlen

gelukwensen achteraf

nachträgliche Glückwünsche

ik hoorde het achteraf

ich hörte es hinterher

ach·ter·om¹ <achterom|s> [ɑxtərɔm] SUBST nt

achterom

Garteneingang m

achterom

Hofeingang m

ach·ter·op [ɑxtərɔp] ADV

1. achterop (aan de achterzijde op iets):

achterop

auf der Rückseite

achterop staan de advertenties

auf der Rückseite stehen die Anzeigen

hij zat bij mij achterop

er saß bei mir hintendrauf

2. achterop (in een mindere positie):

achterop

zurück

ach·terst [ɑxtərst] ADJ

achterst

hinter

achterst

hinterst

op zijn achterste poten gaan staan übtr

sich auf die Hinterbeine stellen

ach·ter·bak <achterbak|ken> [ɑxtərbɑk] SUBST m

achterbak (kofferbak)

Kofferraum m

achterbak (laadvlak)

Ladefläche f

ach·ter·ste² <achterste|n> [ɑxtərstə] SUBST nt

1. achterste (het achtereinde):

achterste

Hintere(s) nt

achterste

Hinterste(s) nt

het achterste voor

falsch herum

2. achterste (zitvlak):

achterste

Hintern m

ach·ter·zak <achterzak|ken> [ɑxtərzɑk] SUBST m

achterzak

Gesäßtasche f