Niederländisch » Deutsch

ge·trei·ter [ɣətrɛɪtər] SUBST nt geen Pl

ge·tier [ɣətir] SUBST nt geen Pl

ge·tikt [ɣətɪkt] ADJ

2. getikt (getypt):

ge·tij·de <getijden> [ɣətɛidə] SUBST nt

2. getijde (rooms-katholiek) Pl:

Horen Pl

ge·ti·teld [ɣətitəlt, ɣətɪtəlt] ADJ

2. getiteld (een titel voerend):

ge·tui·gen1 <getuigde, h. getuigd> [ɣətœyɣə(n)] VERB intr

2. getuigen (spreken in het nadeel, voordeel van):

3. getuigen (tonen, blijk geven):


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski