Niederländisch » Deutsch

be·ge·na·di·gen <begenadigde, h. begenadigd> [bəɣənadəɣə(n)] VERB trans

ein·di·gen1 <eindigde, h. geëindigd> [ɛindəɣə(n)] VERB trans

be·ëin·di·gen <beëindigde, h. beëindigd> [bəɛindəɣə(n)] VERB trans

1. beëindigen (een einde maken aan):

2. beëindigen (geschillen):

be·zon·di·gen <bezondigde zich, h. zich bezondigd> [bəzɔndəɣə(n)] VERB wk ww

be·ëdi·gen <beëdigde, h. beëdigd> [bəedəɣə(n)] VERB trans

1. beëdigen (eed afnemen):

2. beëdigen (door een eed bekrachtigen):

beeiden form

be·le·di·gen <beledigde, h. beledigd> [bəledəɣə(n)] VERB trans

ver·le·ven·di·gen1 <verlevendigde, i. verlevendigd> [vərlevəndəɣə(n)] VERB intr (levendig worden)

ver·kon·di·gen <verkondigde, h. verkondigd> [vərkɔndəɣə(n)] VERB trans

vol·ein·di·gen <voleindigde, h. voleindigd> [vɔlɛɪndəɣə(n)] VERB trans

zon·di·gen <zondigde, h. gezondigd> [zɔndəɣə(n)] VERB intr

be·zol·di·gen <bezoldigde, h. bezoldigd> [bəzɔldəɣə(n)] VERB trans

be·moe·di·gen <bemoedigde, h. bemoedigd> [bəmudəɣə(n)] VERB trans

ver·za·di·gen <verzadigde, h. verzadigd> [vərzadəɣə(n)] VERB trans ook übtr scheik.

be·vre·di·gen <bevredigde, h. bevredigd> [bəvredəɣə(n)] VERB trans


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski