Niederländisch » Deutsch

Übersetzungen für „schlampig“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

Ergebnis-Übersicht

man·gel: Nomen
man·tel: Nomen
ma·ne·ge: Nomen
ca·nu·le: Nomen
man·uur: Nomen
ma·nen: Nomen
ma·nie: Nomen
ma·nier: Nomen
man·ken: Verb
man·che: Nomen
mand·je: Nomen
ma·le: Nomen
ma·ze·len: Nomen

Meintest du vielleicht: canule , manege , mantel , mangel , mazelen , male , mandje , manche , manken , manier , manie , manen und manuur

man·gel <mangel|s> [mɑŋəl] SUBST m

Mangel f

door de mangel gehaald worden übtr

in die Mangel genommen werden

man·tel <mantel|s> [mɑntəl] SUBST m ook techn.

Mantel m

iets met de mantel der liefde bedekken übtr

etw mit dem Mantel der Liebe bedecken

iets met de mantel der liefde bedekken übtr

über etw den Mantel des Schweigens breiten

loden mantel

der Lodenmantel

onder de mantel van übtr

unter dem Vorwand +Gen

iem de mantel uitvegen übtr

ma·ne·ge <manege|s> [maneʒə, mɑnɛːʒə] SUBST f

1. manege (bedrijf):

2. manege (plaats):

Manege f

ca·nu·le <canule|s> [kanylə] SUBST f

Kanüle f

man·uur <man|uren> [mɑnyr] SUBST nt econ.

Personenstunde f

ma·nen¹ [manə(n)] SUBST Pl

Mähne f meist Sg

ma·nie <manie|s> [mani] SUBST f

Manie f

ma·nier <manier|en> [manir] SUBST f

1. manier (wijze van doen, handelen):

Art f

Weise f

Art und Weise kein Pl

dat is geen manier (van doen)

das gehört sich nicht

hun manier van leven

op deze manier

auf diese Weise

op een of andere manier

op een elegante manier van iem afkomen

jdn auf elegante Weise loswerden

iems manier van …

jds Art … + Infin

de manier waarop ...

die Art und Weise, wie ...

2. manier (gewoonte):

Manier f

Art f

dat is hier zo de manier

das ist hier so üblich

man·ken <mankte, h. gemankt> [mɑŋkə(n)] VERB intr

manken (vooral van hoefdieren)

man·che <manche|s> [mɑ̃ʃ(ə)] SUBST f

1. manche:

manche (wedstrijdonderdeel)

manche (ruiterwedstrijd ook)

Umlauf m

2. manche (bridge):

Partie f

mand·je <mandje|s> [mɑncə] SUBST nt

1. mandje (kleine mand):

2. mandje (voor boodschappen):

ma·le SUBST f

male → maal²

Siehe auch: maal , maal

maal² <malen> [mal] SUBST nt of m of f

1. maal (keer):

maal

Mal nt

voor de eerste maal

zum ersten Mal(e)

herhaalde malen

hoeveel maal?

wie viele Male?

hoeveel maal?

een paar maal

2. maal (vermenigvuldigingsteken):

maal

mal

tweemaal drie is zes

zwei mal drei ist sechs

maal¹ <malen> [mal] SUBST nt (maaltijd)

maal

Mahl nt

maal

Essen nt

maal

een feestelijk maal

een feestelijk maal

ma·ze·len [mazələ(n)] SUBST Pl

Masern Pl

Linguatec

Wörterbuch durchsuchen

Niederländisch

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski