Niederländisch » Deutsch

Übersetzungen für „mastik“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch (Springe zu Deutsch » Niederländisch)

Ergebnis-Übersicht

mas·ter: Nomen
mast: Nomen
las·tig: Adjektiv und Adverb
ma·tig: Adjektiv und Adverb
mas·sief: Nomen
ge·stikt: Adjektiv und Adverb
mach·tig: Adjektiv und Adverb
maes·tro: Nomen
mas·sa: Nomen
mas·ker: Nomen
mast·boom: Nomen
tik: Nomen

Meintest du vielleicht: matig , lastig , mast , master , maestro , machtig , gestikt , massief , tik , mastboom , masker und massa

mas·ter <master|s> [mɑːstər] SUBST m

Master m

mast <mast|en> [mɑst] SUBST m

mast

Mast m

de mast strijken

den Mast umlegen

las·tig <lastige, lastiger, lastigst> [lɑstəx] ADJ

1. lastig:

sehr unangenehm

lastig (vervelend)

lastig (vervelend)

een lastige examinator

ein unbequemer Prüfer

een lastig kind

ein lästiges Kind

het iem lastig maken

jdm Unannehmlichkeiten [o. Ungelegenheiten] machen [o. bereiten]

het iem lastig maken (bij een examen)

jdn scharf prüfen

2. lastig (moeilijk):

lastig ugs

een lastig parket

eine missliche Lage

een lastig vraagstuk

eine schwierige Aufgabe

een lastige zaak

eine vertrackte [o. verzwickte] Angelegenheit

ma·tig <matige, matiger, matigst> [matəx] ADJ

een matige wind

ein mäßiger Wind

mas·sief¹ <mas|sieven> [mɑsif] SUBST nt

Massiv nt

ge·stikt [ɣəstɪkt] ADJ

Stepp-

een gestikte deken

eine Steppdecke

mach·tig¹ [mɑxtəx] ADJ

1. machtig (groot):

een machtig onderscheid

ein gewaltiger Unterschied

2. machtig (veel macht hebbend):

3. machtig (vermogen hebbend):

4. machtig (meester zijnd):

mächtig +Gen

een taal machtig zijn

einer Sprache mächtig sein

iets machtig worden

sich einer Sache Gen bemächtigen

5. machtig (spijzen):

6. machtig (te sterk):

de ontroering werd haar te machtig übtr

sie wurde von Rührung überwältigt

7. machtig (heerlijk):

een machtig gevoel

ein herrliches Gefühl

maes·tro <maestro|'s> [mɑjstro] SUBST m

Maestro m

mas·sa <massa|'s> [mɑsa] SUBST f

1. massa (grote hoeveelheid):

Menge f

Masse f

iets in massa verkopen

etw massenweise verkaufen

een massa water

eine Menge Wasser

2. massa (groot aantal):

Menge f

Masse f

een massa domme fouten

jede Menge dumme(r) Fehler

3. massa (het volk):

Masse f meist Pl

de grote massa

die breite Masse

de psychologie van de massa

die Massenpsychologie

4. massa (hoeveelheid materie):

Masse f

5. massa nat.:

Masse f

de soortelijke massa

mas·ker <masker|s> [mɑskər] SUBST nt

Maske f

iem het masker afrukken übtr

jdm die Maske vom Gesicht reißen

zijn masker laten vallen ook übtr

die Maske fallen lassen

mast·boom <mast|bomen> [mɑstbom] SUBST m

1. mastboom (den):

Kiefer f

2. mastboom (paal):

Mast m

tik <tik|ken> [tɪk] SUBST m

tik

Klaps m ugs

een tik op de deur

ein Klopfen an der Tür

iem een tik op de vingers geven

jdm einen Klaps auf die Finger geben

een tik van de molen hebben übtr

einen Klaps haben sl

Linguatec

Wörterbuch durchsuchen

Niederländisch

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski