Niederländisch » Deutsch

ont·zet [ɔntsɛt] ADJ

2. ontzet (uit het verband gerukt):

nicht im Lot

con·tent2 <contente, contenter, contentst> [kɔntɛnt] ADJ

ont·ken·nen <ontkende, h. ontkend> [ɔntkɛnə(n)] VERB trans

1. ontkennen (zeggen dat iets niet (zo) is):

ont·doen1 <ontdeed, h. ontdaan> [ɔndun] VERB trans (vrijmaken)

ont·zien1 <ontzag, h. ontzien> [ɔntsin] VERB trans (sparen)

ont·eren <onteerde, h. onteerd> [ɔnterə(n)] VERB trans

1. onteren (te schande maken):

2. onteren (schenden):

ont·gon VERB

ontgon 3. Pers Sg Imperf van ontginnen

Siehe auch: ontginnen

ont·gin·nen <ontgon, h. ontgonnen> [ɔntxɪnə(n)] VERB trans

1. ontginnen (gronden):

3. ontginnen übtr:

ont·hand [ɔnthɑnt] ADJ präd

ont·werp <ontwerp|en> [ɔntwɛrp] SUBST nt

2. ontwerp (plan):

Plan m
Projekt nt

con·sent <consent|en> [kɔnsɛnt] SUBST nt

1. consent (vergunning):

2. consent (uitvoervergunning):

3. consent (geleidebiljet):

con·vent <convent|en> [kɔnvɛnt] SUBST nt


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski