Niederländisch » Deutsch

ka·ki1 [kaki, keki] SUBST nt geen Pl (katoenen stof; kleur)

raak1 [rak] ADJ

3. raak (geslaagd in de gelijkenis):

rank1 <rank|en> [rɑŋk] SUBST f

1. rank (uitloop van een plant):

Ranke f

2. rank (scheut):

Spross m
Trieb m

rail <rail|s> [rel] SUBST f

3. rail (richel om iets langs te schuiven):

ra·ra [rara] INTERJ

raar <rare, raarder, raarst> [rar] ADJ

2. raar (niet goed wijs):

raap <rapen> [rap] SUBST f

1. raap (kool):

Rübe f

raaf <raven> [raf] SUBST f

raat <raten> [rat] SUBST f

ras1 <ras|sen> [rɑs] SUBST nt

1. ras (groep met dezelfde erfelijke eigenschappen):

ras
Rasse f
ras

2. ras (bevolkingsgroep):

ras
Volk nt

3. ras (categorie van levende wezens):

ras
Rasse f
ras
Art f

rat <rat|ten> [rɑt] SUBST f

rad1 <rad|eren> [rɑt] SUBST nt

rag [rɑx] SUBST nt geen Pl

ram <ram|men> [rɑm] SUBST m

1. ram (schaap):

ram
Widder m
ram
ram

2. ram (konijn):

ram

3. ram (stormram):

ram
ram
ram

rap1 [rɑp] SUBST nt geen Pl

race <race|s> [res] SUBST m

ra·ge <rage|s> [raʒə] SUBST f


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski