Niederländisch » Deutsch

Niederländisch)

vis·ta: Nomen
vest: Nomen
vest·zak: Nomen
pe·se·ta: Nomen
pas·ta: Nomen
bas·ta: Interjektion
verst: Adjektiv und Adverb
ves·ting: Nomen
ver·stek: Nomen
ven·ster: Nomen
be·stand: Adjektiv und Adverb
ge·stand
meest·al: Adverb
be·staan: Nomen
ge·staag: Adjektiv und Adverb

Meintest du vielleicht: vest , vista , vestzak , peseta , verst , basta , pasta , gestaag , bestaan , meestal , gestand , bestand , venster , verstek und vesting

vis·ta [vista] SUBST nt geen Pl econ.

vista

Vista f

a prima vista muz.

vom Blatt

de wissel a vista econ.

der Sichtwechsel

vest <vest|en> [vɛst] SUBST nt

vest

Weste f

vest (gebreid jasje)

Strickweste f

vest·zak <vestzak|ken> [vɛstsɑk] SUBST m

vestzak

Westentasche f

pe·se·ta <peseta|'s> [peseta] SUBST m

peseta

Pesete f

pas·ta <pasta|'s> [pɑsta] SUBST nt of m

1. pasta kookk.:

pasta

Pasta f kein Pl

2. pasta:

pasta

Paste f

bas·ta [bɑsta] INTERJ

basta

basta!

verst¹ [vɛrst] ADJ

1. verst (afstand, ruimte):

verst

weiteste

2. verst (ver weg):

verst

fernste

het verste punt

der entfernteste Punkt

ves·ting <vesting|en> [vɛstɪŋ] SUBST f

vesting

Festung f

ver·stek <verstek|ken> [vərstɛk] SUBST nt

1. verstek jur.:

verstek

Säumnis nt

bij verstek veroordelen

in Abwesenheit verurteilen

verstek laten gaan (niet op de rechtszitting verschijnen)

einen Gerichtstermin absichtlich versäumen

verstek laten gaan übtr

nicht erscheinen

verstek verlenen

ein Versäumnisurteil erlassen

2. verstek (planken):

verstek

Gehrung f

iets met verstek zagen

etw auf Gehrung sägen

ven·ster <venster|s> [vɛnstər] SUBST nt ook comput.

venster

Fenster nt

getraliede vensters

Gitterfenster Pl

een venster dat op de straat uitziet

ein Fenster zur Straße (hin)

be·stand² [bəstɑnt] ADJ

bestand tegen (van personen)

gewachsen +Dat

bestand tegen (van zaken)

beständig [o. widerstandsfähig] (gegen)

bestand tegen het weer

wetterfest

bestand tegen druk/vuur

druck-/feuerbeständig

ge·stand [ɣəstɑnt]

zijn woord/belofte gestand doen

sein Wort/Versprechen halten

meest·al [mestɑl] ADV

meestal

meistens

meestal

meist

be·staan¹ [bəstan] SUBST nt geen Pl

1. bestaan (het er zijn):

bestaan

Bestehen nt

bestaan

Dasein nt

bestaan

Existenz f

zijn bestaan danken aan iem

jdm seine Existenz verdanken

het honderdjarig bestaan vieren

das hundertjährige Bestehen feiern

2. bestaan (leven):

bestaan

Dasein nt

bestaan

Existenz f

een menswaardig bestaan

ein menschenwürdiges Dasein

3. bestaan (broodwinning):

bestaan

Existenz f

bestaan

Auskommen nt

die zaak levert geen bestaan op

dieses Geschäft bietet keine Existenz

ge·staag [ɣəstax] ADJ

Wörterbuch durchsuchen

Niederländisch

Übersetzungen für „vesta“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch (Springe zu Deutsch » Niederländisch)

vis·ta [vista] SUBST nt geen Pl econ.

vest <vest|en> [vɛst] SUBST nt

vest·zak <vestzak|ken> [vɛstsɑk] SUBST m

pe·se·ta <peseta|'s> [peseta] SUBST m

pas·ta <pasta|'s> [pɑsta] SUBST nt of m

1. pasta kookk.:

2. pasta:

bas·ta [bɑsta] INTERJ

verst1 [vɛrst] ADJ

1. verst (afstand, ruimte):

2. verst (ver weg):

ves·ting <vesting|en> [vɛstɪŋ] SUBST f

ver·stek <verstek|ken> [vərstɛk] SUBST nt

1. verstek jur.:

2. verstek (planken):

ven·ster <venster|s> [vɛnstər] SUBST nt ook comput.

be·stand2 [bəstɑnt] ADJ

ge·stand [ɣəstɑnt]

meest·al [mestɑl] ADV

be·staan1 [bəstan] SUBST nt geen Pl

1. bestaan (het er zijn):

2. bestaan (leven):

3. bestaan (broodwinning):

ge·staag [ɣəstax] ADJ

1. gestaag (zonder ophouden, voortdurend):

2. gestaag (bestendig):

3. gestaag (telkens herhaald):

Wörterbuch durchsuchen

Links zu weiteren Informationen

Feedback

Vokabeltrainer

Synonyms

Mein Suchverlauf

verst¹ [vɛrst] ADJ

be·stand² [bəstɑnt] ADJ

be·staan¹ [bəstan] SUBST nt geen Pl