Übersetzungen für „hinüberdringen“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

ˈhin·brin·gen VERB trans unreg

1. hinbringen (begleiten):

hinbringen

erheen brengen

2. hinbringen (verbringen):

hinbringen

doorbrengen

hinbringen

slijten

3. hinbringen ugs (erreichen, schaffen):

hinbringen

klaarspelen

hinbringen

voor elkaar krijgen

hin·ˈüber·rei·chen¹ VERB intr

1. hinüberreichen (sich bis zur anderen Seite ausstrecken):

hinüberreichen

zich tot aan de overkant uitstrekken

2. hinüberreichen (zur anderen Seite reichen):

hinüberreichen

tot de andere kant reiken

hin·ˈaus·brin·gen VERB trans unreg (nach draußen bringen)

hinausbringen

naar buiten brengen

hinausbringen

transporteren

er wird es nie über den Feldwebel hinausbringen übtr

hij zal het nooit verder brengen dan sergeant-majoor

hin·ˈein·brin·gen VERB trans unreg (hineintragen)

hineinbringen

erin [o. naar binnen] brengen

ˈein·drin·gen VERB intr

1. eindringen (vordringen):

eindringen

indringen

eindringen

binnendringen

eindringen

doordringen

in die Zusammenhänge eindringen

het onderling verband doorgronden [o. (door)zien]

2. eindringen MILIT (bestürmen):

eindringen

(zich) indringen

eindringen

binnendringen

eindringen

binnenvallen

3. eindringen (bedrängen):

eindringen

in het nauw brengen

eindringen

bedreigen

über·ˈbrin·gen VERB trans unreg geh

überbringen

overbrengen

überbringen

overmaken

überbringen

komen brengen

überbringen

overhandigen

hin·ˈun·ter·rei·chen¹ VERB intr

hinunterreichen

tot beneden toe reiken

hin·ˈüber·ge·hen VERB intr unreg

1. hinübergehen (nach drüben gehen):

hinübergehen

naar de andere kant gaan

2. hinübergehen geh euph (sterben):

hinübergehen

heengaan

hinübergehen

ontslapen

hin·ˈüber·fah·ren¹ VERB intr unreg

hinüberfahren

naar de andere kant [o. over de grens] rijden

ˈvor·drin·gen VERB intr unreg

vordringen

doordringen

vordringen

indringen

hin·ˈun·ter·wür·gen VERB trans

hinunterwürgen

met moeite door de keel krijgen

ˈüber·sprin·gen¹ VERB intr unreg

überspringen SCHULE

overspringen

überspringen übtr a. (auslassen)

overslaan

ˈdurch·drin·gen¹ VERB intr unreg

1. durchdringen:

durchdringen

doordringen

2. durchdringen übtr (erreichen):

durchdringen

doorzetten

durchdringen

gedaan krijgen

mit einer Forderung durchdringen

een eis vervuld krijgen