Übersetzungen für „koddern“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

ˈkö·dern [ˈkøːdɐn] VERB trans

1. ködern:

ködern

lokazen

ködern

lokken met aas

2. ködern übtr:

ködern

verlokken

ködern

aanlokken

ˈkon·tern¹ [ˈkɔntɐn] VERB trans

1. kontern:

kontern VERLAG, FOTO

(spiegelbeeldig) omkeren

kontern VERLAG, FOTO

een contre-épreuve maken

2. kontern SPORT (v.a. Boxen):

kontern

counteren

3. kontern (Handwerk) TECH:

kontern

een contramoer vastschroeven

4. kontern:

kontern

van repliek dienen

kontern

lik op stuk geven

ˈlo·dern [ˈloːdɐn] VERB intr a. übtr

lodern

laaien

mo·ˈdern¹ [moˈdɛrn] ADJ

modern

modern

ˈor·dern [ˈɔrdɐn] VERB trans

ordern

bestellen

ordern

een order plaatsen

ˈfor·dern [ˈfɔrdɐn] VERB trans

1. fordern (verlangen):

fordern

vorderen

fordern

(op)eisen

ein fordernder Blick

een dwingende [o. gebiedende] blik

Freispruch für jdn fordern

vrijspraak voor iem eisen

das Unglück forderte viele Opfer übtr

het ongeluk eiste vele slachtoffers

einen hohen Preis fordern

een hoge prijs verlangen [o. vragen]

2. fordern (herausfordern):

fordern

uitdagen

fordern

dagen

jdn auf Pistolen fordern

iem tot een duel met pistolen uitdagen

jdn in die Schranken fordern übtr

iem uitdagen

jdn vor Gericht fordern

iem voor de rechtbank dagen

jdn vor Gericht fordern

iem dagvaarden

3. fordern (Leistung abverlangen):

fordern

een ernstige [o. uiterste] krachtsinspanning vergen van

fordern

op de proef stellen

den Torwart fordern

de doelman tot een uiterste krachtsinspanning dwingen

ˈson·dern² [ˈzɔndɐn] KONJ

sondern

maar

nicht ich, sondern er ist schuld

niet ik, maar hij is de schuldige

Kon·ˈzern <Konzern(e)s, Konzerne> [kɔnˈ͜tsɛrn] SUBST m WIRTSCH

Konzern

concern nt

sich zu einem Konzern zusammenschließen

zich in [o. tot] een concern verenigen

ˈän·dern¹ [ˈɛndɐn] VERB trans

ändern (ändern)

veranderen

ändern (umwandeln, umformen)

wijzigen

das ändert nichts an der Tatsache, dass …

dat neemt niet weg dat …

das ändert nichts an der Tatsache, dass …

dat laat onverlet dat …

das ändert nichts an der Tatsache, dass …

dat verandert niets aan het feit dat …

einen Anzug ändern

een pak vermaken

er kann es nicht ändern

hij kan er niets aan doen

das ändert die Sache

dat verandert de zaak

ändern und bessern ist zweierlei Sprichw

alle verandering is geen verbetering

ˈfe·dern¹ [ˈfeːdɐn] VERB intr (nachgeben)

federn

veren

federn

elastisch zijn

ein federnder Gang

een verende gang [o. manier van lopen]

ˈha·dern [ˈhaːdɐn] VERB intr

1. hadern geh (streiten):

hadern

twisten

hadern

ruziën

2. hadern geh:

hadern (sich auflehnen, sich empören)

in opstand komen

hadern (brummen, nörgeln)

morren

mit seinem Schicksal hadern

tegen zijn lot in opstand komen

ˈle·dern¹ [ˈleːdɐn] ADJ

1. ledern (aus Leder gefertigt):

ledern

leren

2. ledern übtr (zäh):

ledern

droog

ledern

saai

ˈpu·dern [-dɐn] VERB trans

pudern

poederen

ˈru·dern [ˈruːdɐn] VERB intr

rudern

roeien

ˈhin·dern [ˈhɪndɐn] VERB trans

1. hindern (von etw abhalten):

hindern

hinderen

hindern

belemmeren

hindern

beletten

du wirst mich nicht daran hindern

dat zul je me niet beletten

2. hindern (stören):

hindern

hinderen

hindern

storen

ˈlin·dern [ˈlɪndɐn] VERB trans

lindern

verzachten

lindern

lenigen

lindern

verlichten

ˈmil·dern¹ [ˈmɪldɐn] VERB trans

1. mildern (weniger schlimm machen):

mildern

milder maken

mildern

matigen

mildern

verminderen

mildern

afzwakken

mildernde Umstände zubilligen

verzachtende omstandigheden in aanmerking nemen

2. mildern (abschwächen):

mildern

lenigen

mildern

verlichten

mildern

verzachten

ˈmin·dern¹ [ˈmɪndɐn] VERB trans

mindern

(ver)minderen

mindern

geringer maken

mindern

verlagen

ˈwan·dern [ˈvandɐn] VERB intr

1. wandern (eine Wanderung machen):

wandern

trekken

wandern

een trektocht [o. voettocht] maken

wandern

wandelen

Wolken wandern am Himmel GEOG

wolken trekken langs de hemel

ein wandernder Händler

een marktkramer [o. venter]

wandernde Völker

nomadenvolken

2. wandern:

wandern (irren)

dwalen ook fig.

wandern (umherschweifen)

zwerven

3. wandern ugs (gelangen):

wandern

terechtkomen

wandern

belanden

wandern

verdwijnen

von Hand zu Hand wandern

van hand tot hand gaan

ˈwun·dern¹ [ˈvʊndɐn] VERB trans

wundern

verwonderen

wundern

verbazen

es sollte mich wundern, wenn …

het zou mij verwonderen als …