Übersetzungen für „umgürten“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

ˈan·gur·ten [ˈangʊrtn̩] VERB refl

angurten

de veiligheidsgordel aandoen

ˈauf·wer·ten VERB trans

aufwerten (höher werten)

opwaarderen

aufwerten (im Wert erhöhen)

revalueren

die Währung aufwerten

de munt revalueren [o. opwaarderen]

ˈaus·wer·ten VERB trans

1. auswerten (evaluieren):

auswerten

evalueren

auswerten

analyseren

Ergebnisse praktisch auswerten

uitkomsten aan de praktijk toetsen

das Zahlenmaterial auswerten

het cijfermateriaal analyseren

2. auswerten (nutzbar machen):

auswerten

gebruikmaken van

auswerten

in praktijk brengen

eine Erfindung kommerziell auswerten

een uitvinding voor de handel [o. commercieel] productief maken

ˈHof·gar·ten SUBST m

Hofgarten

paleistuin

Hofgarten

kasteeltuin

ˈIrr·gar·ten SUBST m

Irrgarten

dwaaltuin

Irrgarten

doolhof

Irrgarten

labyrint nt

ˈVor·gar·ten SUBST m

Vorgarten

voortuin(tje)

ˈab·war·ten VERB trans

1. abwarten:

abwarten

afwachten

abwarten und Tee trinken ugs

de kat uit de boom kijken

abwarten und Tee trinken ugs

rustig afwachten

2. abwarten:

abwarten

wachten tot … voorbij is

ˈab·wer·ten VERB trans

1. abwerten (Kaufwert vermindern):

abwerten

devalueren

2. abwerten (Bedeutung mindern):

abwerten

afkeuren

abwerten

afwijzen

ˈab·här·ten VERB trans übtr

abhärten

harden

abhärten

stalen

abhärten

sterk maken

ein abgehärteter Journalist

een geharde [o. ongevoelig geworden] journalist

ˈaus·ar·ten VERB intr

1. ausarten (zu etw werden):

ausarten

ontaarden

der Streit artete in eine [o. zu einer] Schlägerei aus

de twist ontaardde in een vechtpartij

2. ausarten (ausfallend werden):

ausarten

zich misdragen

3. ausarten BIO:

ausarten

ontaarden

ausarten

uit de aard slaan

ausarten

degenereren

be·ˈwer·ten VERB trans

1. bewerten (beurteilen):

bewerten

beoordelen

bewerten

waarderen

bewerten

evalueren

2. bewerten (schätzen):

bewerten

schatten

bewerten

ramen

bewerten

taxeren

be·ˈwir·ten [bəˈvɪrtn̩] VERB trans

bewirten

onthalen

bewirten

vergasten

bewirten

trakteren

ent·ˈar·ten [ɛntˈʔaːɐ̯tn̩] VERB intr

entarten

ontaarden

er·ˈhär·ten¹ [-ˈhɛrtn̩] VERB intr geh a. übtr

erhärten

hard worden

erhärten

verharden

er·ˈwar·ten [-ˈvartn̩] VERB trans

1. erwarten (auf etw warten):

erwarten

wachten op

2. erwarten (voraussetzen):

erwarten

verwachten

3. erwarten (mit etw rechnen):

erwarten

verwachten

erwarten

voorzien

erwarten

rekenen op

von ihm ist noch viel zu erwarten

van hem valt nog veel te verwachten