Übersetzungen für „Vollering“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

voll·ˈbrin·gen [fɔlˈbrɪŋən] VERB trans unreg

vollbringen

volbrengen

vollbringen

voleindigen

vollbringen

verrichten

nach vollbrachtem Tagewerk

na gedane arbeid

Voll·ˈen·dung <Vollendung, Vollendungen> [fɔlˈʔɛndʊŋ, fɔˈlɛ-] SUBST f

1. Vollendung (das Vollenden) meist Sg:

Vollendung

voltooiing

Vollendung

voleind(ig)ing

2. Vollendung (Perfektion) kein Pl:

Vollendung

volmaaktheid

Vollendung

perfectie

3. Vollendung (Preiskrönung):

Vollendung

bekroning

ˈvoll·ends [ˈfɔlɛn͜ts ] ADV

1. vollends (völlig):

vollends

volledig

vollends

totaal

vollends

geheel en al

vollends

volkomen

2. vollends ugs (außerdem, auch noch):

vollends

bovendien

vollends

vooral

vollends

ook nog

voll·ˈen·den¹ [fɔlˈʔɛndn̩, fɔˈlɛndn̩] VERB trans

vollenden

voleindigen

vollenden

voltooien

vollenden

afmaken

jdn vor vollendete Tatsachen stellen

iem voor voldongen feiten plaatsen

voll·ˈen·det [fɔlˈʔɛndət, fɔˈlɛ-] ADJ

vollendet

volmaakt

vollendet

perfect

ein vollendeter Schurke ugs

een enorme schurk

ˈvoll·bu·sig [ˈfɔlbuːzɪç] ADJ

vollbusig

met een volle [o. weelderige] boezem