Übersetzungen für „Rhône“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

Pho·ˈnem <Phonems, Phoneme> [foˈneːm] SUBST nt LING

Phonem

foneem

Iˈko·ne <Ikone, Ikonen> [iˈkoːnə] SUBST f

Ikone

icoon

ˈKro·ne <Krone, Kronen> [ˈkroːnə] SUBST f

1. Krone (Kopfschmuck):

Krone

kroon

Krone

krans

die Krone niederlegen übtr

afstand doen van de troon

2. Krone BOT (Baumkrone):

Krone

kroon

Krone

kruin

3. Krone (Deichkrone):

Krone

kruin

Krone

kap

Krone

bovenvlak

Krone

dijkkruin

4. Krone (Kronleuchter):

Krone

kroon

Krone

lichtkroon

Krone

kroonkandelaar

5. Krone TECH (z. B. von einer Uhr):

Krone

kroon

6. Krone MED (auch als Prothese, Zahnkrone):

Krone

(tand)kroon

7. Krone übtr (Höhepunkt) kein Pl:

Krone

kroon

Krone

bekroning

Krone

toppunt nt

das setzt allem die Krone auf! ugs

dat ontbrak er nog aan!

das setzt allem die Krone auf! ugs

dat is het toppunt!

8. Krone ugs übtr (Kopf):

Krone

kop

Krone

bol

Krone

hoofd nt

das ist ihm in die Krone gefahren ugs übtr

dat is hem in het verkeerde keelgat geschoten

einen (Zacken) in der Krone haben ugs übtr

een stuk in zijn kraag hebben

sein Erfolg ist ihm in die Krone gestiegen

zijn succes is hem naar het hoofd gestegen

ˈZo·ne <Zone, Zonen> [ˈ͜tsoːnə] SUBST f

1. Zone:

Zone

zone

Zone

luchtstreek

die gemäßigte Zone

de gematigde zone [o. luchtstreek]

die Zone des Schweigens PHYS

de stiltegordel

2. Zone HIST:

Zone

de voormalige DDR

Zone

Oost-Duitsland

Mor·ˈmo·ne (Mor·mo·nin) <Mormonen, Mormonen> [mɔrˈmoːnə] SUBST m (f) REL

Mormone (Mor·mo·nin)

mormoon(mormone) m (f)

ˈscho·nen [ˈʃoːnən] VERB trans

schonen (nicht überbeanspruchen)

sparen

schonen (nicht überbeanspruchen)

ontzien

schonen (verschonen)

verschonen

schonen (pfleglich behandeln)

voorzichtig behandelen

ein schonendes Waschmittel

een zacht wasmiddel

auf schonende Weise

voorzichtig

auf schonende Weise

behoedzaam

ˈScho·ner <Schoners, Schoner> [ˈʃoːnɐ] SUBST m

1. Schoner veraltet:

Schoner

hoes

Schoner

beschermer

2. Schoner NAUT:

Schoner

schoener

Ka·ˈno·ne <Kanone, Kanonen> [kaˈnoːnə] SUBST f

1. Kanone (Geschütz):

Kanone

kanon nt

eine Kanone auffahren

een kanon in stelling brengen

mit Kanonen auf Spatzen schießen übtr

met een kanon op een vlieg schieten

mit Kanonen auf Spatzen schießen übtr

kracht verspillen

2. Kanone ugs (Genie):

Kanone

kei

Kanone

kraan

Kanone

genie nt

3. Kanone ugs scherzh (Pistole):

Kanone

blaffer

Kanone

revolver

Kanone

pistool nt

das ist unter aller Kanone

dat is beneden peil

Li·ˈmo·ne <Limone, Limonen> [liˈmoːnə] SUBST f

1. Limone:

Limone

limmetje

Limone

lemmetje

2. Limone selten:

Limone

citroen

Limone

limoen

Ma·ˈro·ne <Marone, Maronen[o. Maroni] > [maˈroːnə, -nən, -ni] SUBST f

Marone

eetbare kastanje

Me·ˈlo·ne <Melone, Melonen> [meˈloːnə] SUBST f

1. Melone (Frucht):

Melone

meloen

2. Melone ugs (Hut):

Melone

bolhoed

Melone

dophoed