Übersetzungen für „aanstotelijk“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

(Springe zu Niederländisch » Deutsch)

ˈan·sto·ßen¹ VERB intr

1. anstoßen (einen Toast ausbringen):

anstoßen

klinken

anstoßen

aanstoten

auf jds Gesundheit/Wohl anstoßen

op iems gezondheid/heil klinken

2. anstoßen (leicht stoßen):

er ist mit dem Kopf an einen Stein angestoßen

hij is met zijn hoofd tegen een steen gestoten

angestoßene Früchte

gekneusde vruchten

3. anstoßen (Anstoß geben):

anstoßen

aanstoot geven

bei jdm anstoßen

iem ergeren [o. prikkelen]

4. anstoßen (lispeln):

anstoßen

lispelen

5. anstoßen SPORT:

anstoßen

aftrappen

an·ˈstel·le, an ˈStel·le PRÄP +Gen

anstelle

in plaats van

anstelle seines Vaters

in plaats van zijn vader

Wissensecke: Präpositionen mit Genitiv

ˈan·stel·len² VERB refl

1. anstellen (Schlange stehen):

anstellen

in de rij gaan staan

sich nach Eintrittskarten anstellen

in de rij gaan staan voor toegangskaarten

2. anstellen ugs (sich verhalten):

anstellen

zich voordoen

anstellen

zich gedragen

anstellen

zich aanstellen

sich dumm anstellen

stom doen