Übersetzungen für „opschriften“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

(Springe zu Niederländisch » Deutsch)

be·ˈschrif·ten [bəˈʃrɪftn̩] VERB trans

beschriften

beschrijven

beschriften

tekst [o. een opschrift] [o. opschriften] aanbrengen op

beschriften

merken

Be·ˈschrif·tung <Beschriftung, Beschriftungen> [-tʊŋ] SUBST f

Beschriftung

opschrift nt

Beschriftung

tekst

ˈAb·schrift SUBST f

Abschrift

afschrift nt

Abschrift

duplicaat nt

Abschrift

kopie

Abschrift JUR

expeditie

beglaubigte Abschrift eines Urteils

gewaarmerkt afschrift van een vonnis

für richtige Abschrift

voor eensluidend verklaard afschrift

Abschrift einer Urschrift

eerste uitgifte [o. expeditie]

ˈIn·schrift <Inschrift, Inschriften> SUBST f

1. Inschrift:

Inschrift

inscriptie

Inschrift

inschrift nt

2. Inschrift:

Inschrift

opschrift nt

die Inschrift auf einer Münze

het opschrift op een munt

ˈAn·schrift SUBST f

Anschrift

adres nt

ˈUr·schrift SUBST f

1. Urschrift:

Urschrift

origineel nt

Urschrift

oorspronkelijk stuk nt

2. Urschrift JUR:

Urschrift

minuut

ˈZu·schrift SUBST f geh

Zuschrift

brief

Zuschrift

(schriftelijke) reactie

ˈVor·schrift SUBST f ADMIN

Vorschrift

voorschrift nt

Vorschrift

instructie

Dienst nach Vorschrift

stiptheidsactie

ˈab·drif·ten VERB intr

1. abdriften (von der Strömung abgetrieben werden):

abdriften

afdrijven

2. abdriften ugs übtr (abgleiten):

abdriften

terechtkomen in

ˈan·stif·ten VERB trans

1. anstiften (veranlassen):

anstiften

(aan)stichten

anstiften

veroorzaken

Unheil anstiften

onheil stichten [o. aanrichten]

2. anstiften (anzetteln):

anstiften

aanzetten

anstiften

aanstoken

ˈAuf·schrift SUBST f

1. Aufschrift:

Aufschrift

opschrift nt

2. Aufschrift:

Aufschrift

inscriptie

ˈGut·schrift SUBST f

1. Gutschrift (Vorgang):

Gutschrift

creditering

Gutschrift

bijboeking

2. Gutschrift (Bescheinigung):

Gutschrift

creditnota

3. Gutschrift (im Haben gebuchter Betrag):

Gutschrift

tegoed nt

Gutschrift

positief saldo nt