Übersetzungen für „Bohemen“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

bo·men¹ <boomde, h. geboomd> [bomə(n)] VERB intr (praten)

bomen

Probleme wälzen

bom·men <bomde, h. gebomd> [bɔmə(n)] VERB intr

het kan me niet bommen! ugs

das ist mir wurscht!

boo·men <boomde, h./i. geboomd> [buːmə(n)] VERB intr

boomen

boomen

boomen

florieren

doe·men <doemde, h. gedoemd> [dumə(n)] VERB trans

doemen

verurteilen

doemen (sterker)

verdammen

ik ben gedoemd mijn leven in eenzaamheid te slijten

ich bin zu einem Leben in Einsamkeit verurteilt

noe·men <noemde, h. genoemd> [numə(n)] VERB trans

noemen

nennen

noemen (iets naar iem)

benennen

de genoemde artikelen

die genannten [o. erwähnten] Artikel

de vooruitzichten kunnen goed genoemd worden

die Aussichten sind gut

iem een leugenaar noemen

jdn einen Lügner nennen

iem met name noemen

jdn namentlich nennen

dat is niet bepaald mooi te noemen

schön kann man das nicht gerade nennen

de school werd naar haar oprichter genoemd

die Schule wurde nach ihrem Gründer benannt

de zich X. noemende Y.

der [o. die] unter dem Namen X. auftretende Y.

om maar iets te noemen

um nur ein Beispiel herauszugreifen

roe·men¹ <roemde, h. geroemd> [rumə(n)] VERB trans (loven)

roemen

rühmen

roemen

loben

zoe·men <zoemde, h. gezoemd> [zumə(n)] VERB intr

zoemen

summen

zoemen (motoren)

brummen

boe·mel <boemel|s> [buməl] SUBST m

1. boemel (het uitgaan):

boemel

Bummel m

aan de boemel zijn/gaan

einen Bummel machen/bummeln (gehen)

2. boemel (trein):

boemel

Bummelzug m

be·ne·men <benam, h. benomen> [bənemə(n)] VERB trans ugs

benemen

nehmen

iem de adem benemen

jdm den Atem verschlagen [o. benehmen]

zich het leven benemen

sich das Leben nehmen

iem het uitzicht benemen

jdm die Aussicht versperren