Übersetzungen für „Jan“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

Jan [jɑn]

Jan en alleman

alle Welt

Jan en alleman

Gott und die Welt

boven Jan zijn übtr

aus dem Schneider sein

boven Jan zijn übtr

über den Berg sein

Jan met de pet

der kleine Mann

Jan Modaal

Otto Normalverbraucher m

Jan, Piet en Klaas

alle Welt

Jan Rap en zijn maat (gespuis)

Hinz und Kunz

Jan Rap en zijn maat (iedereen)

alle Welt

een huishouden van Jan Steen

eine Lotterwirtschaft abw

Jan Klaas·sen [jɑŋklasə(n)] SUBST m geen Pl (hoofdfiguur uit de poppenkast)

Jan Klaassen

Kasper m

Beispielsätze für Jan

Jan Boezeroen

der kleine Mann

Jan Modaal

Otto Normalverbraucher m

Jan staat erop dat …

Jan besteht darauf, dass …

Jan met de pet

der kleine Mann

Jan, Piet en Klaas

alle Welt

Jan en alleman

alle Welt

boven Jan zijn übtr

aus dem Schneider sein

een huishouden van Jan Steen

eine polnische Wirtschaft

Jan Rap en zijn maat (gespuis)

Hinz und Kunz

de kerk van St.-Jan

die Sankt-Johannis-Kirche

ook Jan had het niet geweten

auch Jan hätte es nicht gewusst

een jongen van Jan de Witt

ein Prachtkerl

Jan is een kei in wiskunde

Jan ist ein Ass in Mathematik