Niederländisch » Deutsch

aan·le·ren1 <leerde aan, h. aangeleerd> [anlerə(n)] VERB intr (in kennis, bekwaamheid vooruitgaan)

aan·me·ren1 <meerde aan, h. aangemeerd> [amerə(n)] VERB trans scheepv.

an·jer <anjer|s> [ɑɲər] SUBST f

1. anjer plantk.:

Nelke f

2. anjer (bloem):

Nelke f

kan·jer <kanjer|s> [kɑɲər] SUBST m

1. kanjer (uitblinker):

Ass nt ugs
Kanone f sl

ren·de·ren <rendeerde, h. gerendeerd> [rɛnderə(n)] VERB intr

ge·ne·re·ren <genereerde, h. gegenereerd> [ɣenərerə(n)] VERB trans (met behulp van een algoritme voortbrengen)

re·no·ve·ren <renoveerde, h. gerenoveerd> [renoverə(n)] VERB trans

1. renoveren (hernieuwen):

2. renoveren (woningen):

ban·jo <banjo|'s> [bɑɲo] SUBST m

in·jec·te·ren <injecteerde, h. geïnjecteerd> [ɪɲjɛkterə(n)] VERB trans

thuis·ban·kie·ren <thuisbankierde, h. thuisgebankierd> [tœyzbɑŋkirə(n)] VERB intr

an·je·lier <anjelier|en> [ɑɲəlir] SUBST f

hoe·re·ren <hoereerde, h. gehoereerd> [hurerə(n)] VERB intr

ope·re·ren <opereerde, h. geopereerd> [opərerə(n)] VERB trans

af·zwe·ren1 <zwoor af, i. afgezworen> [ɑfswerə(n)] VERB intr (door verzwering afsterven)

agi·te·ren1 <agiteerde, h. geagiteerd> [aɣiterə(n)] VERB intr (onrust stoken)

amu·se·ren1 <amuseerde zich, h. zich geamuseerd> [amyzerə(n)] VERB wk ww

amuseren zich amuseren (zich vermaken):


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski