Übersetzungen für „bril“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

bril <bril|len> [brɪl] SUBST m

bril

Brille f

een bril dragen

eine Brille tragen

een hoornen bril

eine Hornbrille

iets door een roze bril bekijken übtr

etw durch eine rosarote Brille betrachten

Beispielsätze für bril

mijn bril is spoorloos

meine Brille ist spurlos verschwunden

de bril afzetten

die Brille absetzen

een bril dragen

eine Brille tragen

een hoornen bril

eine Hornbrille

de bril beslaat

die Brille beschlägt

een sterke bril

eine starke Brille

het montuur van een bril

die Brillenfassung

de poot van een bril

ein Brillenbügel

een bril voor veraf/dichtbij

eine Brille für die Ferne/Nähe

een bril in de koker steken

eine Brille in das Etui stecken

ik kan mijn bril niet missen

meine Brille ist für mich unentbehrlich

iets door een roze bril bekijken übtr

etw durch eine rosarote Brille betrachten