Übersetzungen für „missen“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

mis·sen¹ <miste, h. gemist> [mɪsə(n)] VERB intr

1. missen (ontbreken):

missen

fehlen

2. missen (niet raak schieten):

missen

danebengehen

missen

danebenschießen

de midvoor miste

der Mittelstürmer verschoss den Ball

mis·sen² <miste, h. gemist> [mɪsə(n)] VERB trans

1. missen (doel niet treffen):

missen

verfehlen

die maatregel mist zijn uitwerking niet

diese Maßnahme verfehlt ihre Wirkung nicht

2. missen (niet op tijd bereiken):

missen

verpassen

missen

verfehlen

de trein missen

den Zug verpassen

3. missen (afwezigheid van iets of iem):

missen

vermissen

missen

entbehren

ik kan mijn bril niet missen

meine Brille ist für mich unentbehrlich

hij mist elk gevoel voor humor

er versteht überhaupt keinen Spaß

ik mis haar zeer

ich vermisse sie sehr

hij kan best wat missen

er kann gut etwas abgeben

zij moest een oog missen

ihr wurde ein Auge entfernt

4. missen (mislopen):

missen

verpassen

missen

versäumen

dat is een gemiste kans

das ist eine verpasste Chance

je weet niet wat je gemist hebt

da hast du wirklich was versäumt

iets voor geen goud willen missen

etw um keinen Preis versäumen wollen

Beispielsätze für missen

de trein missen

den Zug verpassen

zijn doel missen ook übtr

sein Ziel verfehlen

de spraak missen

stumm sein

de trein halen/missen

den Zug erreichen/verpassen

hij kan best wat missen

er kann gut etwas abgeben

zij moest een oog missen

ihr wurde ein Auge entfernt

een strafschop nemen/benutten/missen

einen Strafstoß [o. Elfmeter] ausführen/verwandeln/verschießen

ik kan hem missen als kiespijn

er kann mir gestohlen bleiben

dat zal zijn uitwerking niet missen

das wird seine Wirkung nicht verfehlen

ik kan mijn bril niet missen

meine Brille ist für mich unentbehrlich

iets voor geen goud willen missen

etw um keinen Preis versäumen wollen