Niederländisch » Deutsch

trouw·plan·nen [trɑuplɑnə(n)] SUBST Pl

rou·te·plan·ner <routeplanner|s> [rutəplɛnər] SUBST m (planner)

cou·pe·ren <coupeerde, h. gecoupeerd> [kuperə(n)] VERB trans

2. couperen SPORT:

3. couperen (gedeelten uit toneelstuk, film wegknippen):

ge·span·nen [ɣəspɑnə(n)] ADJ

1. gespannen (strak getrokken):

in·span·nen <spande in, h. ingespannen> [ɪnspɑnə(n)] VERB trans

2. inspannen (trekdieren):

uit·ban·nen <bande uit, h. uitgebannen> [œydbɑnə(n)] VERB trans

1. uitbannen (verbannen):

2. uitbannen (verdrijven):

aan·span·nen <spande aan, h. aangespannen> [anspɑnə(n)] VERB trans

1. aanspannen jur.:

2. aanspannen (vastmaken):

3. aanspannen (strakker spannen):

ont·span·nen1 <ontspannen, ontspannener, meest ontspannen> [ɔntspɑnə(n)] ADJ

uit·span·nen <spande uit, h. uitgespannen> [œytspɑnə(n)] VERB trans

1. uitspannen (uit het gareel losmaken):

2. uitspannen (uitstrekken):

over·man·nen <overmande, h. overmand> [ovərmɑnə(n)] VERB trans

voor·span·nen <spande voor, h. voorgespannen> [vorspɑnə(n)] VERB trans

reis·plan·ner <reisplanner|s> [rɛɪsplɛnər] SUBST m (spoorboekje)


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski