Übersetzungen für „eigenheimer“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

pap·pen·hei·mer <pappenheimer|s> [pɑpə(n)hɛimər] SUBST m

hij kent zijn pappenheimers

er kennt seine Pappenheimer

ei·gen·han·dig [ɛiɣə(n)hɑndəx] ADJ

eigenhandig

eigenhändig

eigenhandig

selbst

eigenhandig geschreven

handgeschrieben

alz·hei·mer [ɑltshɑjmər] SUBST m geen Pl

alzheimer

Alzheimerkrankheit f

ei·gen·dom² [ɛiɣəndɔm] SUBST m geen Pl (eigendomsrecht)

eigendom

Eigentum nt

blote eigendom

rechtliche(s) Eigentum nt

industriële eigendom

Patentrecht nt

in eigendom hebben/verkrijgen

in Besitz haben/als Eigentum erhalten

de eigendom overdragen aan iem

jdm das Eigentum übertragen

ei·ge·naar <eigenaar|s> [ɛiɣənar] SUBST m

eigenaar

Eigentümer m

eigenaar

Besitzer m

eigenaar

Inhaber m

blote eigenaar jur.

rechtliche(r) Eigentümer m

deze auto is drie keer van eigenaar veranderd

dieses Auto hat dreimal den Besitzer gewechselt

de eigenaar van het voertuig

der Halter des Fahrzeugs

de eigenaar van de zaak

der Geschäftsinhaber

ei·gen·lijk¹ [ɛiɣə(n)lək] ADJ (echt)

eigenlijk

eigentlich

eigenlijk

echt

eigenlijk

richtig

zijn eigenlijk beroep is timmerman

sein eigentlicher Beruf ist Zimmermann

de eigenlijke reden

der eigentliche Grund

in eigenlijke zin

im eigentlichen Sinne

ei·ge·na·res <eigenares|sen> [ɛiɣənarɛs] SUBST f

eigenares weibliche Form von eigenaar

Siehe auch: eigenaar

ei·ge·naar <eigenaar|s> [ɛiɣənar] SUBST m

eigenaar

Eigentümer m

eigenaar

Besitzer m

eigenaar

Inhaber m

blote eigenaar jur.

rechtliche(r) Eigentümer m

deze auto is drie keer van eigenaar veranderd

dieses Auto hat dreimal den Besitzer gewechselt

de eigenaar van het voertuig

der Halter des Fahrzeugs

de eigenaar van de zaak

der Geschäftsinhaber

ei·gen·naam <eigen|namen> [ɛiɣənam] SUBST m

eigennaam

Eigenname m

ei·gen·wijs <eigenwijze, eigenwijzer, eigenwijst> [ɛiɣə(n)wɛis] ADJ

1. eigenwijs:

eigenwijs (waanwijs: kind)

naseweis

eigenwijs (waanwijs: kind)

vorlaut

eigenwijs (waanwijs: volwassene)

eigensinnig

een eigenwijs nest

ein Naseweis

2. eigenwijs (grappig):

eigenwijs

kurios

eigenwijs

eigenwillig

eigenwijs

originell

ei·gen·tijds <eigentijdse, meer eigentijds, meest eigentijds> [ɛiɣə(n)tɛits] ADJ

eigentijds

zeitgenössisch

eigentijds

modern

ei·gen·be·lang [ɛiɣə(n)bəlɑŋ] SUBST nt geen Pl

eigenbelang

Eigennutz m

eigenbelang

Eigeninteresse nt

alleen op eigenbelang uit zijn

nur auf seinen eigenen Vorteil aus sein

uit eigenbelang handelen

aus Eigennutz handeln

uit eigenbelang handelen

eigennützig handeln

ei·gen·ge·reid <eigengereide, eigengereider, eigengereidst> [ɛiɣə(n)ɣərɛit] ADJ

eigengereid

eigensinnig

eigengereid

eigenwillig