Übersetzungen für „eindgeneriek“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

ge·ne·riek <generiek|en> [ɣenərik] SUBST f belg

generiek

Vorspann m

generiek

Nachspann m

eind·werk <eindwerk|en> [ɛintwɛrk] SUBST nt belg

eindwerk

Examensarbeit f

eindwerk (academische studie)

Diplomarbeit f

ein·de·lijk¹ [ɛindələk] ADJ

1. eindelijk (het einde vormend):

eindelijk

schließlich

eindelijk

endlich

2. eindelijk (definitief):

eindelijk

endgültig

eindelijk

definitiv

het eindelijke vonnis

das endgültige Urteil

3. eindelijk (ten slotte verkregen):

eindelijk

schließlich

eindelijk

endlich

nu·me·riek [nymerik] ADJ

numeriek

numerisch

numeriek

zahlenmäßig

een numerieke meerderheid

eine zahlenmäßige Überlegenheit

ein·di·gen² <eindigde, h./i. geëindigd> [ɛindəɣə(n)] VERB intr

1. eindigen:

eindigen (ophouden)

enden

eindigen (ophouden)

aufhören

eindigen (ophouden)

zu Ende sein

eindigen (contract, huur, mandaat)

erlöschen

de onderhandelingen zijn geëindigd

die Verhandlungen sind zu Ende [o. sind beendet]

2. eindigen (als einde hebben):

eindigen

enden

de staaf eindigt in een punt

der Stab läuft in eine Spitze aus

het verhaal eindigt met zijn dood

die Geschichte endet mit seinem Tod

dit woord eindigt op een klinker

dieses Wort endet auf einen Vokal

3. eindigen (danken na de maaltijd):

eindigen

ein Dankgebet sprechen

eindigen

danksagen

eind·rijm <eindrijm|en> [ɛintrɛim] SUBST nt

eindrijm

Endreim m

eind·term <eindterm|en> [ɛɪntɛrm] SUBST m

eindterm

Qualifikationsziel nt

eind·be·drag <eindbedrag|en> [ɛindbədrɑx] SUBST nt

eindbedrag

Endbetrag m

eindbedrag

Schlussbetrag m

eind·sprint SUBST m

eindsprint → eindspurt

Siehe auch: eindspurt

eind·spurt <eindspurt|en, eindspurt|s> [ɛintspʏrt] SUBST m

eindspurt

Endspurt m

eind·streep <eind|strepen> [ɛintstrep] SUBST f

eindstreep

Ziel nt

eindstreep

Ziellinie f

de eindstreep niet halen

das Ziel nicht erreichen

de eindstreep niet halen onderw.

das Klassenziel nicht erreichen

eind·exa·men <eindexamen|s> [ɛintɛksamə(n)] SUBST nt

eindexamen

Abschlussprüfung f

eindexamen (vwo)

Abitur nt

eindexamen doen

die Abschlussprüfung machen

eind·strijd [ɛintstrɛit] SUBST m geen Pl

eindstrijd

Endkampf m

eindstrijd SPORT

Finale nt

eindstrijd SPORT

Endspiel nt

ein·dig·heid [ɛɪndəxhɛɪt] SUBST f geen Pl

eindigheid

Endlichkeit f

eindigheid

Vergänglichkeit f