Übersetzungen für „geheißt“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

ge·heid¹ [ɣəhɛit] ADJ (onmiskenbaar)

geheid

eindeutig

ge·heim¹ <geheim|en> [ɣəhɛim] SUBST nt

geheim

Geheimnis nt

het diepste geheim over iets bewaren

etw streng geheim halten

(geen) geheimen hebben voor iem

(keine) Geheimnisse vor jdm haben

in het geheim

im Geheimen

in het geheim

insgeheim

het geheim van het leven

das Geheimnis des Lebens

ergens (g)een geheim van maken

(k)ein Geheimnis [o. Hehl] aus etw Dat machen

een publiek geheim

ein offenes Geheimnis

het geheim van de smid übtr

das Geheimrezept

ge·hecht [ɣəhɛxt] ADJ

aan iem/iets gehecht zijn

an jdm/etw hängen

ge·he·sen VERB

gehesen → hijsen¹, → hijsen²

Siehe auch: hijsen , hijsen

hij·sen² <hees, h. gehesen> [hɛisə(n)] VERB intr ((veel) drinken)

hijsen

bechern ugs

stevig hijsen

tüchtig bechern scherzh

hij·sen¹ <hees, h. gehesen> [hɛisə(n)] VERB trans

1. hijsen:

hijsen (naar boven trekken)

hochziehen

hijsen (vlag, zeil e.d.)

hissen

het anker hijsen

den Anker lichten

2. hijsen (met moeite naar boven brengen):

hijsen

hochhieven

zich uit een stoel hijsen

sich aus einem Stuhl hochwinden

dat hijs je niet

das schaffst du nicht

3. hijsen ((veel) drinken):

hijsen

saufen sl

bier hijsen

Bier saufen sl

ge·he·mel·te <gehemelte|n, gehemelte|s> [ɣəheməltə] SUBST nt

gehemelte

Gaumen m

een gespleten gehemelte med.

eine Gaumenspalte

ge·heim·schrift <geheimschrift|en> [ɣəhɛimsxrɪft] SUBST nt

geheimschrift

Geheimschrift f

ge·heu·gen <geheugen|s> [ɣəhøɣə(n)] SUBST nt

1. geheugen (herinneringsvermogen):

geheugen

Gedächtnis nt

geheugen

Erinnerungsvermögen nt form

een geheugen als een zeef

ein Gedächtnis wie ein Sieb

een sterk/zwak geheugen

ein gutes/schlechtes Gedächtnis

mijn geheugen laat me (niet) in de steek

mein Gedächtnis lässt mich (nicht) im Stich

2. geheugen (geest als bewaarplaats van herinneringen):

geheugen

Gedächtnis nt

geheugen

Erinnerung f

een gat [o. lacune] in het geheugen

eine Gedächtnislücke

zich iets in het geheugen prenten

sich Dat etw einprägen

dat ligt nog vers in mijn geheugen

das ist mir noch gut in Erinnerung

iems geheugen opfrissen

jds Gedächtnis auffrischen

iets/iem uit zijn geheugen bannen

etw/jdn aus seiner Erinnerung streichen

3. geheugen:

geheugen comput., techn.

Speicher m

geheugen comput., techn.

Datenspeicher m

ge·heel¹ <gehelen> [ɣəhel] SUBST nt

1. geheel (eenheid):

geheel

Ganze(s) nt

een ondeelbaar geheel

ein unteilbares Ganzes

tot een geheel versmelten

zu einem Ganzen verschmelzen

2. geheel (som der delen):

geheel

Gesamtheit f

geheel

Totalität f

geheel

Ganzheit f

in het geheel heb ik honderd euro schuld

insgesamt habe ich hundert Euro Schulden

hij zei in het geheel niets

er sagte überhaupt nichts

over het geheel genomen

im Großen und Ganzen

ge·he·ven VERB

geheven → heffen

Siehe auch: heffen

hef·fen <hief, h. geheven> [hɛfə(n)] VERB trans

1. heffen (omhoog brengen):

heffen

heben

het glas heffen

das Glas (er)heben

2. heffen (vorderen):

heffen

erheben

belasting heffen

Steuern erheben

boete heffen

Geldstrafe erheben

rente heffen

Zinsen erheben

schoolgeld heffen

Schulgeld erheben

3. heffen (innen):

heffen

einziehen