Niederländisch » Deutsch

ge·meen·te <gemeente|n, gemeente|s> [ɣəmentə] SUBST f

4. gemeente (de gelovigen van een kerkgenootschap):

ge·meen·schaps·le·ven [ɣəmensxɑpslevə(n)] SUBST nt geen Pl

ge·me·ne·rik <gemenerik|en> [ɣəmenərɪk] SUBST m

ge·meen·goed [ɣəmeŋɣut] SUBST nt geen Pl

ge·meen·heid <gemeen|heden> [ɣəmenhɛɪt] SUBST f

be·die·nen2 <bediende zich, h. zich bediend> [bədinə(n)] VERB wk ww

bedienen zich bedienen (gebruiken):

sich bedienen +Gen

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski