Übersetzungen für „laatst“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

laatst¹ [latst] ADJ

1. laatst (achterste in tijd):

laatst

letzte(r, s)

de laatste zijn

der [o. die] Letzte sein

de laatste van de maand

der Letzte des Monats

dat zou het laatste zijn wat ik zou doen

das wäre das Letzte, was ich tun würde

de laatste maal

letztes Mal

de laatste maal

beim letzten Mal

de laatste maal

das letzte Mal

op het laatste ogenblik

im letzten Moment

op het laatste ogenblik

in letzter Minute

het laatste oordeel [o. de laatste dag ]

das Jüngste [o. Letzte] Gericht

altijd het laatste woord willen hebben

immer das letzte Wort haben wollen

2. laatst (m.b.t. de dood):

laatst

letzte(r, s)

tot zijn laatste snik

bis zum letzten Atemzug

3. laatst (enig overgebleven):

laatst

letzte(r, s)

het laatste beetje

der letzte Rest

een laatste redmiddel

das letzte Mittel

een laatste redmiddel

die letzte Rettung

4. laatst (recent):

laatst

letzte(r, s)

laatst

neueste(r, s)

laatst

jüngste(r, s)

volgens de laatste mode

nach der neuesten Mode

volgens de laatste mode ugs

nach dem letzten Schrei

het laatste nieuws

die letzten [o. neuesten] Nachrichten

de laatste tijd

in letzter [o. jüngster] Zeit

5. laatst:

laatst (achterste in een reeks)

letzte(r, s)

laatst (van twee)

letztere(r)

hij eindigde als laatste

er wurde Letzter

dit laatste argument

dieses letztere [o. letztgenannte] Argument

de laatste plaatsen

die hinteren Plätze

op twee na laatste

drittletzte(r, s)

op één na laatste

vorletzte(r, s)

hij is de laatste om …

er wäre der Letzte, der …

de laatsten zullen de eersten zijn Sprichw

die Letzten werden die Ersten sein

laatst² [latst] ADV

1. laatst (onlangs):

laatst

neulich

laatst

kürzlich

laatst

letztens

ik ben laatst nog bij hem geweest

ich war neulich noch bei ihm

2. laatst (zo dat een reeks gesloten wordt):

laatst

zuletzt

3. laatst (na alle anderen) + het:

laatst

zuletzt

laatst

als Letzte(r)

hij kwam weer het laatst

er kam wieder zuletzt

hij kwam weer het laatst

er kam wieder als Letzter

het lekkerst voor het laatst bewaren

sich Dat das Beste bis [o. für] zuletzt aufheben

4. laatst (de laatste maal) + het:

laatst

das letzte Mal

laatst ugs

zuletzt

voor het laatst

zum letzten Mal

in [o. op ] het laatst

zuletzt

in [o. op ] het laatst

zum Schluss

in [o. op ] het laatst

schließlich

wie het laatst lacht, lacht het best Sprichw

wer zuletzt lacht, lacht am besten

een-na-laatst ADJ

een-na-laatst

vorletzte(r, s)

Beispielsätze für laatst

voor het laatst

zum letzten Mal

in [o. op ] het laatst

zuletzt

hij kwam weer het laatst

er kam wieder zuletzt

het lekkerst voor het laatst bewaren

sich Dat das Beste bis [o. für] zuletzt aufheben

ik ben laatst nog bij hem geweest

ich war neulich noch bei ihm

wie het laatst lacht, lacht het best Sprichw

wer zuletzt lacht, lacht am besten