Niederländisch » Deutsch

on·ge·was·sen [ɔŋɣəwɑsə(n)] ADJ

on·ge·wild [ɔŋɣəwɪlt] ADJ

on·ge·wenst [ɔŋɣəwɛnst] ADJ

on·ge·woon [ɔŋɣəwon] ADJ

1. ongewoon (niet gewoon aan iets):

3. ongewoon (zoals niet vaak voorkomt):

on·ge·na·de [ɔŋɣənadə] SUBST f geen Pl

1. ongenade (ongunst):

on·ge·past <ongepaste, ongepaster, meest ongepast> [ɔŋɣəpɑst] ADJ

on·ge·wij·zigd [ɔŋɣəwɛizəxt] ADJ

on·ge·dwon·gen <ongedwongen, ongedwongener, ongedwongenst> [ɔŋɣədwɔŋə(n)] ADJ

2. ongedwongen (vrijwillig):


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski