Niederländisch » Deutsch

Übersetzungen für „Guckkastenbühne“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch (Springe zu Deutsch » Niederländisch)

Ergebnis-Übersicht

on·wet·tig: Adjektiv und Adverb
on·wen·nig: Adjektiv und Adverb
wet·ti·gen: Verb
ge·wet·tigd: Adjektiv und Adverb
on·we·tend: Adjektiv und Adverb
pres·ti·ge: Nomen
nut·ti·gen: Verb
ver·wit·ti·gen: Verb
on·we·tend·heid: Nomen

Meintest du vielleicht: onwettig , gewettigd , wettigen , onwennig , nuttigen , prestige , onwetend , verwittigen und onwetendheid

on·wet·tig [ɔnwɛtəx] ADJ

onwettig (kinderen)

onwettig (kinderen)

een onwettig huwelijk

eine ungültige [o. ungesetzliche] Ehe

onwettig verkregen goed

auf illegalem Wege erhaltene Güter

on·wen·nig <onwennige, onwenniger, onwennigst> [ɔnwɛnəx] ADJ

nicht eingewöhnt

hij voelt zich nog onwennig in zijn nieuwe omgeving

er fühlt sich in seiner neuen Umgebung noch nicht heimisch

hij voelt zich nog onwennig in zijn nieuwe omgeving

er hat sich in seiner neuen Umgebung noch nicht eingewöhnt

wet·ti·gen <wettigde, h. gewettigd> [wɛtəɣə(n)] VERB trans

1. wettigen:

wettigen (wettig maken: een kind)

wettigen (wettig maken: een akte)

für echt erklären

2. wettigen (rechtvaardigen):

dat is door het gebruik gewettigd

der Brauch rechtfertigt das

dat wettigt de veronderstelling dat

das berechtigt zu der Annahme, dass

ge·wet·tigd [ɣəwɛtəxt] ADJ

1. gewettigd (legitiem, gerechtvaardigd):

legitim form

met gewettigde middelen

mit legitimen Mitteln

het vermoeden is gewettigd, dat …

die Vermutung ist berechtigt, dass …

2. gewettigd form (geëcht):

legitimiert form

een gewettigd kind

ein legitimiertes Kind

on·we·tend [ɔnwetənt] ADJ

1. onwetend (geen kennis bezittend):

2. onwetend (onbewust):

pres·ti·ge [prɛstiːʒə] SUBST nt geen Pl form

Prestige nt

prestige hebben

Ansehen genießen

nut·ti·gen <nuttigde, h. genuttigd> [nʏtəɣə(n)] VERB trans

zu sich Dat nehmen

ver·wit·ti·gen <verwittigde, h. verwittigd> [vərwɪtəɣə(n)] VERB trans

verwittigen

benachrichtigen

verwittigen

verwittigen

in Kenntnis setzen

on·we·tend·heid [ɔnwetənthɛit] SUBST f geen Pl

1. onwetendheid (onbekendheid met iem, iets):

onwetendheid

onwetendheid

hij heeft dat in zijn onwetendheid gedaan

das hat er aus Unwissenheit getan

uit [o. door ] onwetendheid

aus Unwissenheit

uit [o. door ] onwetendheid

2. onwetendheid (onkunde):

onwetendheid

Linguatec

Wörterbuch durchsuchen

Niederländisch

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski