Niederländisch » Deutsch

op·vul·len <vulde op, h. opgevuld> [ɔpfʏlə(n)] VERB trans (geheel vullen)

op·vang [ɔpfɑŋ] SUBST m geen Pl

op·val·len <viel op, i. opgevallen> [ɔpfɑlə(n)] VERB intr

op·vol·gen <volgde op, h. opgevolgd> [ɔpfɔlɣə(n)] VERB trans

1. opvolgen (volgen):

folgen +Dat

2. opvolgen (ambt, kroon):

nachfolgen +Dat
folgen +Dat

op·vol·ger <opvolger|s> [ɔpfɔlɣər] SUBST m

op·vou·wen <vouwde op, h. opgevouwen> [ɔpfɑuwə(n)] VERB trans


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski