Übersetzungen für „rookie“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

coo·kie <cookie|s> [kuki] SUBST nt comput.

cookie

Cookie nt

rooie ADJ

rooie → rood²

Siehe auch: rood , rood

rood² <rode, roder, roodst> [rot] ADJ

rood

rot

in de rode cijfers komen übtr

in die roten Zahlen kommen

het Rode Leger

die Rote Armee

door rood licht rijden

über Rot fahren

zijn lippen rood maken

sich Dat die Lippen schminken

met rode oortjes luisteren übtr

mit glühenden Wangen lauschen

het sein staat op rood

das Signal steht auf Rot

rood van drift

rot vor Wut

rode wijn

Rotwein m

rood worden (blozen)

erröten

rood staan

rote Zahlen schreiben

rood¹ [rot] SUBST nt geen Pl

1. rood (kleur(stof)) ook pol.:

rood

Rot nt

2. rood (blos):

rood

Röte f

rooi·en <rooide, h. gerooid> [rojə(n)] VERB trans

1. rooien (ontwortelen):

rooien

roden

aardappels rooien

Kartoffeln ausgraben

een bos rooien

einen Wald roden

2. rooien (klaarspelen):

rooien

schaffen

hij kan het amper rooien

er kann sich kaum über Wasser halten

ik kan het met hem niet rooien

ich komme nicht mit ihm aus

iets goed rooien

etw richtig einschätzen

room·se <roomse|n> [romsə] SUBST m

roomse

Katholik m

roos·je <roosje|s> [roʃə] SUBST nt

roosje

Röschen nt

roosje

Röslein nt

rook² VERB

rook 3. Pers Sg Imperf van ruiken¹, ruiken²

Siehe auch: ruiken , ruiken

rui·ken² <rook, h. geroken> [rœykə(n)] VERB intr

1. ruiken:

ruiken (reuk geven)

riechen

ruiken (aangenaam)

duften

die bloemen ruiken lekker

die Blumen duften

2. ruiken (de gedachte opwekken):

ruiken

riechen

dat ruikt naar ketterij

das riecht nach Ketzerei

3. ruiken:

ruiken (reuk opnemen)

riechen

ruiken (dieren)

wittern

dat kan er niet aan ruiken

das ist doch kein Vergleich

rui·ken¹ <rook, h. geroken> [rœykə(n)] VERB trans

1. ruiken:

ruiken (met de reukzin gewaarworden)

riechen

ruiken (dieren)

wittern

2. ruiken übtr (lucht krijgen van):

ruiken

wittern

ruiken

riechen

geld ruiken

ein gutes Geschäft wittern

hoe kon ik dat nu ruiken!

das konnte ich doch nicht riechen! ugs

rook·spek [rokspɛk] SUBST nt geen Pl

rookspek

Räucherspeck m

rook·ster <rookster|s> [rokstər] SUBST f

rookster weibliche Form von roker

Siehe auch: roker

ro·ker <roker|s> [rokər] SUBST m

1. roker (iem die tabak rookt):

roker

Raucher m

2. roker (iem die vis, vlees rookt):

roker

Räucherer m

rook·bom <rookbom|men> [roɡbɔm] SUBST f

rookbom

Rauchbombe f

room·ijs [romɛis] SUBST nt geen Pl

roomijs

Sahneeis nt

roos·ter <rooster|s> [rostər] SUBST nt of m

1. rooster:

rooster (rasterwerk)

Rost m

rooster (als afsluiting van openingen)

Gitter nt

2. rooster:

rooster (tabel)

Gitter nt

rooster (cartografie)

Gitternetz nt

3. rooster (programma, schema):

rooster

Plan m

rooster onderw.

Stundenplan m

een rooster opstellen

einen Plan machen

een rooster opstellen onderw.

einen Stundenplan aufstellen

volgens een vast rooster

in regelmäßigem Turnus

volgens [o. naar ] het rooster

planmäßig

ro·ta·tie <rotatie|s> [rota(t)si] SUBST f

rotatie

Rotation f

rotatie

Drehung f

de rotatie van de aarde om haar as

die Erdumdrehung