Übersetzungen für „streamen“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

strem·men² <stremde, i. gestremd> [strɛmə(n)] VERB intr (melk)

stremmen

gerinnen

de melk stremt

die Milch gerinnt

strek·ken¹ <strekte, h. gestrekt> [strɛkə(n)] VERB trans (in lengterichting brengen)

strekken

strecken

zijn armen strekken

die Arme strecken

even de benen strekken

sich Dat mal die Beine vertreten

zich strekken

sich hinstrecken [o. ausstrecken]

strek·kend [strɛkənt] ADJ

de strekkende meter

das laufende Meter

strem·ming <stremming|en> [strɛmɪŋ] SUBST f

1. stremming (opstopping):

stremming

Stockung f

stremming econ.

Stagnation f

de stremming van het verkeer/van de aanvoer

die Verkehrsstockung/die Stagnation der Lieferungen

2. stremming (melk):

stremming

Gerinnung f

her·exa·men <herexamen|s> [hɛrɛksamə(n)] SUBST nt

herexamen

Wiederholungsprüfung f

hij heeft een herexamen voor wiskunde

er hat eine Wiederholungsprüfung in Mathematik

stren·ge·len <strengelde, h. gestrengeld> [strɛŋələ(n)] VERB trans

strengelen

schlingen

strek·king <strekking|en> [strɛkɪŋ] SUBST f

1. strekking:

strekking (tendens)

Tendenz f

strekking (tendens)

Tenor m

strekking (doelstelling)

Absicht f

strekking (doelstelling)

Zweck m

dat heeft een andere strekking

das dient einem anderen Zweck

woorden van gelijke strekking

Worte gleichen Inhalts

deze maatregel heeft een veel ruimere strekking

diese Maßnahme hat eine viel größere Tragweite

de strekking van het verhaal

der Tenor der Geschichte

2. strekking (gestrekte houding):

strekking

Streckung f

stret·cher <stretcher|s> [strɛtʃər] SUBST m

stretcher

Feldbett nt

mo·de·ra·men [modəramə(n)] SUBST nt geen Pl

1. moderamen (president, leiding van een vergadering):

moderamen

Vorsitzende(r) m

2. moderamen rel.:

moderamen

Moderamen nt

rij·exa·men <rijexamen|s> [rɛiɛksamə(n)] SUBST nt

rijexamen

Fahrprüfung f

rijexamen doen

die Fahrprüfung machen

voor z'n rijexamen slagen

die Fahrprüfung bestehen

uit·kra·men <kraamde uit, h. uitgekraamd> [œytkramə(n)] VERB trans

uitkramen

verzapfen ugs

uitkramen

von sich geben ugs

streek·ro·man <streekroman|s> [strekromɑn] SUBST m

streekroman

Heimatroman m

streep·je <streepje|s> [strepjə] SUBST nt

met een streepje

gestreift

een streepje voor hebben bij iem übtr

bei jdm einen Stein im Brett haben

stre·ling <streling|en> [strelɪŋ] SUBST f

streling

Streicheln nt

streling

zärtliche Berührung f

streng·heid <streng|heden> [strɛŋhɛɪt] SUBST f

1. strengheid (het weer):

strengheid

Strenge f

2. strengheid (neiging om niet toe te geven):

strengheid

Strenge f

strengheid

Härte f

strengheid

Schärfe f

dat werd met de uiterste strengheid bestraft

das wurde mit äußerster Härte geahndet

de strengheid van de wet

die Härte des Gesetzes

3. strengheid (nauwgezetheid):

strengheid

Strenge f

streek·mu·se·um <streekmu|sea, streekmuseum|s> [strekmyzejʏm] SUBST nt

streekmuseum

Heimatmuseum nt

be·kwa·men <bekwaamde, h. bekwaamd> [bəkwamə(n)] VERB trans

bekwamen

ausbilden

bekwamen

qualifizieren

zich verder in het Duits bekwamen

sich in Deutsch vervollkommnen

ten·ta·men <tentamen|s, tenta|mina> [tɛntamə(n)] SUBST nt

tentamen

Prüfung f

eind·exa·men <eindexamen|s> [ɛintɛksamə(n)] SUBST nt

eindexamen

Abschlussprüfung f

eindexamen (vwo)

Abitur nt

eindexamen doen

die Abschlussprüfung machen