Übersetzungen für „strekken“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

strek·ken¹ <strekte, h. gestrekt> [strɛkə(n)] VERB trans (in lengterichting brengen)

strekken

strecken

zijn armen strekken

die Arme strecken

even de benen strekken

sich Dat mal die Beine vertreten

zich strekken

sich hinstrecken [o. ausstrecken]

strek·ken² <strekte, h. gestrekt> [strɛkə(n)] VERB intr

1. strekken (reiken):

strekken

reichen

zo ver strekt zijn macht

so weit reicht seine Macht

2. strekken (toereikend zijn):

strekken

reichen

zolang de voorraad strekt

solange der Vorrat reicht

3. strekken (dienen):

strekken

dienen

strekken

gereichen form

de daartoe strekkende maatregelen

die erforderlichen Maßnahmen

een daartoe strekkende motie

ein entsprechender Antrag

de daartoe strekkende opdracht

der dahingehende Auftrag

iem tot voordeel/schande strekken

jdm zum Vorteil/zur Schande gereichen form

iem tot voordeel/schande strekken

jdm Vorteile/Schande einbringen

4. strekken (strak worden):

strekken

sich strecken

Beispielsätze für strekken

zich strekken

sich hinstrecken [o. ausstrecken]

even de benen strekken

sich Dat mal die Beine vertreten

zijn armen strekken

die Arme strecken

iem tot voordeel/schande strekken

jdm Vorteile/Schande einbringen

deze wouden strekken zich uit tot aan de zee

diese Wälder erstrecken sich bis ans Meer