Niederländisch » Deutsch

po·lijs·ten <polijstte, h. gepolijst> [polɛistə(n)] VERB trans

toe·tas·ten <tastte toe, h. toegetast> [tutɑstə(n)] VERB intr

af·las·ten VERB trans

aflasten → afgelasten

Siehe auch: afgelasten

be·las·ten <belastte, h. belast> [bəlɑstə(n)] VERB trans

1. belasten (gewichten plaatsen op):

2. belasten (als prestatie vergen; verplichten):

3. belasten (opdracht geven):

4. belasten (op iems rekening brengen):

5. belasten (belasting leggen op):

troos·ten <troostte, h. getroost> [trostə(n)] VERB trans

in·lijs·ten <lijstte in, h. ingelijst> [ɪnlɛistə(n)] VERB trans

om·lijs·ten <omlijstte, h. omlijst> [ɔmlɛistə(n)] VERB trans

ont·las·ten1 <ontlastte zich, h. zich ontlast> [ɔntlɑstə(n)] VERB wk ww zich ontlasten

1. ontlasten (zijn behoefte doen):

2. ontlasten (uitmonden):

3. ontlasten (zich van zijn inhoud ontdoen):

af·tas·ten <tastte af, h. afgetast> [ɑftɑstə(n)] VERB trans

al·bas·ten [ɑlbɑstə(n)] ADJ

ba·tis·ten [batɪstə(n)] ADJ attr

be·mes·ten <bemestte, h. bemest> [bəmɛstə(n)] VERB trans

be·oos·ten [bəostə(n)] PRÄP

be·rus·ten <berustte, h. berust> [bərʏstə(n)] VERB intr

3. berusten (in bezit zijn van):

be·tas·ten <betastte, h. betast> [bətɑstə(n)] VERB trans

2. betasten med.:

chris·ten <christen|en> [krɪstə(n)] SUBST m

da·mas·ten [damɑstə(n)] ADJ


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski