Übersetzungen für „trübes“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

ri·bes [ribɛs] SUBST m geen Pl

ribes

Johannisbeere f

ribes

Ribisel f A

truf·fel <truffel|s> [trʏfəl] SUBST f (paddenstoel; bonbon)

truffel

Trüffel f

troe·bel <troebele, troebeler, troebelst> [trubəl] ADJ

troebel

trübe

een troebele sfeer

eine trübe Atmosphäre

truck <truck|s> [trʏk] SUBST m

1. truck:

truck (draaibaar onderstel: vrachtauto)

Drehgelenk nt

truck (draaibaar onderstel: spoorwagen)

Drehgestell nt

2. truck (vrachtauto met draaibaar onderstel):

truck

Sattelschlepper m

truck

Sattelzugmaschine f

3. truck (open vrachtauto):

truck

Pritschenwagen m

4. truck (heftruck):

truck

Gabelstapler m

trust <trust|s> [trʏst] SUBST m

1. trust (bedrijfsconcentratie):

trust

Trust m

een trust oprichten/vormen

einen Trust gründen/bilden

2. trust (vorm van beheer):

trust

Treuhandschaft f

aal·bes <aalbes|sen> [albɛs] SUBST f

aalbes

Johannisbeere f

lob·bes <lobbes|en> [lɔbəs] SUBST m

1. lobbes (grote hond):

lobbes

Riesenvieh nt

2. lobbes (goedzak):

lobbes

≈ gutmütige(r) Kerl m

lobbes abw

Trottel m

bos·bes <bosbes|sen> [bɔzbɛs] SUBST f

bosbes

Waldbeere f

blauwe bosbessen

Heidelbeeren Pl

blauwe bosbessen

Blaubeeren Pl

rode bosbessen

Preiselbeeren Pl

truc <truc|s> [tryk] SUBST m

1. truc (handigheid):

truc

Trick m

truc

Kniff m

truc abw

Winkelzug m

een gemene truc

ein gemeiner Trick

2. truc (kunstgreep):

truc

Trick m

truc

Kniff m

de trucs van een goochelaar

die Tricks eines Zauberkünstlers

dat is de truc ugs

das ist der ganze Trick

trui <trui|en> [trœy] SUBST f

1. trui (pullover):

trui

Pullover m

trui

Pulli m ugs

2. trui (wielersport):

trui

Trikot nt

de gele trui

das Gelbe Trikot

trut <trut|ten> [trʏt] SUBST f

trut

Ziege f abw

trut

Zicke f abw

trut

Schnepfe f abw

stomme trut!

blöde Ziege! abw

triest <trieste, triester, meest triest> [trist] ADJ

triest

traurig

triest

trübselig

triest

trist

triest aflopen

ein trauriges Ende nehmen

een triest geval

ein trauriger Fall

triest weer

triste(s) [o. trübe(s)] Wetter nt

rub·ber¹ [rʏbər] SUBST nt of m geen Pl

1. rubber (sap van de rubberboom):

rubber

Kautschuk m

2. rubber (gewas):

rubber

Kautschukbaum m

rubber

Gummibaum m

3. rubber (rubbersoort):

rubber

Kautschuk m

rubber

Gummi m nt nt

bes <bes|sen> [bɛs] SUBST f

1. bes (vrucht):

bes

Beere f

zwarte/rode bessen

schwarze(n)/rote(n) Johannisbeeren Pl

2. bes muz.:

bes

b nt

bes

B nt

een oud besje

ein altes Mütterchen

trans <trans|en> [trɑns] SUBST m

1. trans (borstwering):

trans

Wehrgang m

2. trans (kooromgang):

trans

Rundgang m

trans

Umgang m

tred <tred|en> [trɛt] SUBST m

tred

Tritt m

tred

Schritt m

gelijke tred houden ook übtr

Schritt halten

met vaste tred

mit festem Tritt

tre·de <trede|n> [tredə] SUBST f

1. trede:

trede (deel van trap)

Stufe f

trede (van ladder)

Sprosse f

uitgesleten treden

ausgetretene Stufen Pl

2. trede (opstapje, treeplank):

trede

Tritt m

3. trede (stap):

trede

Schritt m

4. trede (hefboom):

trede

Tritt m

tref [trɛf] SUBST m geen Pl ugs

tref

Dusel m ugs

wat een tref!

so ein Dusel! ugs