Übersetzungen für „vasthouden“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

vast·hou·den¹ <hield vast, h. vastgehouden> [vɑsthɑudə(n)] VERB intr (volharden in)

vasthouden

festhalten

vasthouden aan

beharren

aan de voorschriften vasthouden

an den Vorschriften festhalten

aan een standpunt vasthouden

auf einem Standpunkt beharren

vast·hou·den² <hield vast, h. vastgehouden> [vɑsthɑudə(n)] VERB trans

1. vasthouden (beethouden):

vasthouden

festhalten

zijn buik vasthouden (van het lachen)

sich Dat vor Lachen den Bauch halten

ik houd mijn hart vast übtr

mir wird bange ums Herz

2. vasthouden (in zijn bezit houden):

vasthouden

zurückhalten

Beispielsätze für vasthouden

aan de voorschriften vasthouden

an den Vorschriften festhalten

aan een standpunt vasthouden

auf einem Standpunkt beharren

zijn buik vasthouden van het lachen

sich Dat vor Lachen den Bauch halten

zijn buik vasthouden (van het lachen)

sich Dat vor Lachen den Bauch halten