Übersetzungen für „vrijmibo“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

vrij·ma·ken <maakte vrij, h. vrijgemaakt> [vrɛimakə(n)] VERB trans

vrijmaken

freimachen

ingevoerde goederen vrijmaken econ.

eingeführte Waren verzollen

ik kan me vanmiddag niet vrijmaken

ich kann mich heute Nachmittag nicht freimachen ugs

vrij·e·lijk [vrɛiələk] ADV

vrijelijk

frei

vrijelijk (ongehinderd)

ungehindert

vrij·moe·dig <vrijmoedige, vrijmoediger, vrijmoedigst> [vrɛimudəx] ADJ

vrijmoedig

freimütig

vrijmoedig

offen

vrij·dags¹ [vrɛidɑxs] ADJ

de vrijdagse markt

der Freitagsmarkt

vrij·heid [vrɛihɛit] SUBST f geen Pl

vrijheid

Freiheit f

de vrijheid duur betalen

die Freiheit teuer erkaufen

dichterlijke vrijheid

dichterische Freiheit f

vrijheid van drukpers

Pressefreiheit f

iem in vrijheid stellen

jdm die Freiheit wiedergeben

vrijheid van meningsuiting(godsdienst

Meinungs-/Religionsfreiheit f

ik neem de vrijheid, u eraan te herinneren

ich nehme mir die Freiheit, Sie daran zu erinnern

vrij·ster <vrijster|s> [vrɛistər] SUBST f

een ouwe vrijster

eine alte Jungfer abw

vrij·bui·ter <vrijbuiter|s> [vrɛibœytər] SUBST m

1. vrijbuiter (zeerover):

vrijbuiter

Seeräuber m

vrijbuiter gesch.

Freibeuter m

2. vrijbuiter übtr (avonturier):

vrijbuiter

Glücksritter m

vrijbuiter

Abenteurer m