Niederländisch » Deutsch

Übersetzungen für „woonlasten“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

Ergebnis-Übersicht

woon·wa·gen: Nomen
ont·las·ten: Verb
woon·ka·mer: Nomen
woon·keu·ken: Nomen
woon·plaats: Nomen
af·las·ten: Verb
be·las·ten: Verb
ge·las·ten: Verb
af·ge·las·ten: Verb
aan·tas·ten: Verb
toe·tas·ten: Verb
woon·ver·trek: Nomen
woon·ge·bied: Nomen
woon·ruim·te: Nomen
woon·ach·tig: Adjektiv und Adverb
over·be·las·ten: Verb
af·tas·ten: Verb
be·tas·ten: Verb
al·bas·ten: Adjektiv und Adverb
da·mas·ten: Adjektiv und Adverb

Meintest du vielleicht: ontlasten , woonwagen , toetasten , aantasten , afgelasten , gelasten , belasten , aflasten , woonplaats , woonkeuken , woonkamer , woonvertrek , damasten , albasten , betasten , aftasten , overbelasten , woonachtig , woonruimte und woongebied

woon·wa·gen <woonwagen|s> [wonwaɣə(n)] SUBST m

ont·las·ten¹ <ontlastte zich, h. zich ontlast> [ɔntlɑstə(n)] VERB wk ww zich ontlasten

1. ontlasten (zijn behoefte doen):

2. ontlasten (uitmonden):

3. ontlasten (zich van zijn inhoud ontdoen):

woon·ka·mer <woonkamer|s> [woŋkamər] SUBST f

woon·keu·ken <woonkeuken|s> [woŋkøkə(n)] SUBST f

woon·plaats <woonplaats|en> [womplats] SUBST f

Wohnort m

woonplaats (officieel)

buiten zijn woonplaats werken

auswärts arbeiten

een vaste woonplaats hebben

af·las·ten VERB trans

aflasten → afgelasten

Siehe auch: afgelasten

af·ge·las·ten <gelastte af, h. afgelast> VERB trans

be·las·ten <belastte, h. belast> [bəlɑstə(n)] VERB trans

1. belasten (gewichten plaatsen op):

2. belasten (als prestatie vergen; verplichten):

de leidingen zijn te zwaar belasten

die Leitungen sind überlastet

3. belasten (opdracht geven):

zich belasten met iets

etw auf sich Akk nehmen

4. belasten (op iems rekening brengen):

5. belasten (belasting leggen op):

mit Steuern belegen

ge·las·ten <gelastte, h. gelast> [ɣəlɑstə(n)] VERB trans

gelasten (persoonlijk bevel)

gelasten (iem een opdracht geven)

gelasten (opdracht geven tot iets)

een onderzoek gelasten

eine Untersuchung anordnen

af·ge·las·ten <gelastte af, h. afgelast> VERB trans

aan·tas·ten <tastte aan, h. aangetast> [antɑstə(n)] VERB trans

toe·tas·ten <tastte toe, h. toegetast> [tutɑstə(n)] VERB intr

zulangen ugs

tast maar flink toe

woon·ver·trek SUBST nt

woonvertrek → woonkamer

Siehe auch: woonkamer

woon·ka·mer <woonkamer|s> [woŋkamər] SUBST f

woon·ge·bied <woongebied|en> [woŋɣəbit] SUBST nt

1. woongebied (mensen):

Wohnort m

forenzen tussen woon- en werkgebied

pendeln zwischen Wohnsitz und Arbeitsplatz

2. woongebied (dieren):

woon·ruim·te <woonruimte|n> [wonrœymtə] SUBST f

weinig woonruimte hebben

räumlich beengt [o. beschränkt] sein

heel weinig woonruimte hebben

auf engstem Raum leben müssen

woon·ach·tig [wonɑxtəx] ADJ

wohnhaft fachspr

woonachtig (waar men geboren en getogen is)

in de streek woonachtig

hij is woonachtig te Leiden

er ist wohnhaft in Leiden fachspr

over·be·las·ten <overbelastte, h. overbelast> [ovərbəlɑstə(n)] VERB trans

overbelasten

overbelasten

overbelasten form

af·tas·ten <tastte af, h. afgetast> [ɑftɑstə(n)] VERB trans

be·tas·ten <betastte, h. betast> [bətɑstə(n)] VERB trans

1. betasten (bevoelen):

2. betasten med.:

al·bas·ten [ɑlbɑstə(n)] ADJ

da·mas·ten [damɑstə(n)] ADJ

Damast-

Linguatec

Wörterbuch durchsuchen

Niederländisch

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski