Übersetzungen für „geboren“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

ge·bo·ren [ɣəborə(n)] ADJ

1. geboren (gebaard):

geboren

geboren

daar ben ik geboren en getogen

da bin ich geboren und aufgewachsen

hij is in/te Almelo geboren

er ist in Almelo geboren/gebürtig aus Almelo

zo iem moet nog geboren worden

so einer muss erst noch geboren werden

een te vroeg geboren kind

eine Frühgeburt

2. geboren (al bij, door geboorte zijnde):

geboren

geboren

een geboren Nederlander

ein geborener Niederländer

mevrouw Jansen, geboren Petersen

Frau Jansen, geborene Petersen

een geboren verteller

ein geborener Erzähler

geboren zijn voor iets

zu etw Dat geboren sein

3. geboren (ontstaan):

geboren

geboren

de scheikunde is uit de alchemie geboren

die Chemie ist aus der Alchemie hervorgegangen

Beispielsätze für geboren

uit arme ouders geboren

aus ärmlichen Verhältnissen stammen

mevrouw Jansen, geboren Petersen

Frau Jansen, geborene Petersen

geboren zijn voor iets

zu etw Dat geboren sein

een geboren schrijver

ein geborener Schriftsteller

een geboren Nederlander

ein geborener Niederländer

een geboren verteller

ein geborener Erzähler

hij is een geboren bedrieger

er ist ein Erzbetrüger

een te vroeg geboren kind

eine Frühgeburt

het dorp waar hij geboren is

das Dorf, wo er geboren ist

daar ben ik geboren en getogen

da bin ich geboren und aufgewachsen

zo iem moet nog geboren worden

so einer muss erst noch geboren werden

hij is in/te Almelo geboren

er ist in Almelo geboren/gebürtig aus Almelo

de scheikunde is uit de alchemie geboren

die Chemie ist aus der Alchemie hervorgegangen

wie voor een dubbeltje geboren is, wordt nooit een kwartje Sprichw

wer zum Pfennig geboren wurde, der kommt nicht zum Gulden [o. Taler]