Übersetzungen für „mevrouw“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

me·vrouw <mevrouw|en> [məvrɑu] SUBST f

1. mevrouw:

mevrouw (aanspreektitel voor, adressering aan een (gehuwde) vrouw, indien de naam, titel volgt)

Frau f

mevrouw (zonder naam of titel)

gnädige Frau f

mevrouw de voorzitter

Frau Vorsitzende

2. mevrouw (dame):

mevrouw

Dame f

die mevrouw zat hier

diese Dame saß hier

3. mevrouw (vrouw des huizes):

mevrouw

(gnädige) Frau f

Beispielsätze für mevrouw

die mevrouw zat hier

diese Dame saß hier

mevrouw Jansen, geboren Petersen

Frau Jansen, geborene Petersen

mevrouw M. Hemels junior

Frau M. Hemels junior

mevrouw de voorzitter

Frau Vorsitzende

mevrouw de barones (aanspreektitel)

Frau Baronin

het woord is aan mevrouw A.

Frau A. hat das Wort

deze plaat is een verzoek van mevrouw S.

diese Platte ist ein Wunsch von Frau S.