Übersetzungen für „z-nummer“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

num·mer <nummer|s> [nʏmər] SUBST nt

nummer

Nummer f

nummer (getal)

Zahl f

het nummer van de bladzijde

die Seitenzahl

een nummer draaien/opzetten

eine Nummer spielen/auflegen

nummer één van de klas zijn

Klassenbeste(r) sein

de nummer één van de hitparade

der Spitzenreiter der Hitparade

een los nummer

ein Einzelheft

zij is een mooi nummer

das ist ne tolle Frau

nationaal nummer belg, schrijven onder nummer

Chiffrebrief m

de winnende nummers

die Gewinnnummern Pl

op zijn nummer gezet worden

eine Standpauke bekommen ugs

iem op zijn nummer zetten

jdm den Kopf zurechtrücken

drum·mer <drummer|s> [drʏmər] SUBST m

drummer

Schlagzeuger m

nim·mer [nɪmər] ADV

nimmer

nie(mals)

nooit en te [o. ofte nimmer]

nie und nimmer

zwem·mer <zwemmer|s> [zwɛmər] SUBST m

zwemmer

Schwimmer m

em·mer <emmer|s> [ɛmər] SUBST m

emmer

Eimer m

met emmers tegelijk

eimerweise

het regent of het met emmers uit de hemel gegoten wordt ugs

es gießt wie aus Eimern

een emmer water

ein Eimer (voll) Wasser

im·mer [ɪmər] ADV

immer

immer

voor immer

für immer

tem·mer <temmer|s> [tɛmər] SUBST m

temmer

Dompteur m

jam·mer¹ [jɑmər] SUBST nt of m geen Pl

jammer

Elend nt

jammer

Jammer m

in jammer en ellende

in großer Not

kom·mer [kɔmər] SUBST m geen Pl

1. kommer (gebrek):

kommer

Elend nt

kommer

Not f

kommer en gebrek

Kummer und Not

2. kommer (leed):

kommer

Elend nt

kommer

Kummer m

kommer en kwel

Kummer und Sorge

van kommer en verdriet sterven

sich zu Tode grämen

lem·mer SUBST nt

lemmer → lemmet

Siehe auch: lemmet

lem·met [lɛmət]

lemmet [[o. lɛmɛt]] lemmet|en SUBST nt:

lemmet

Klinge f

lom·mer [lɔmər] SUBST nt geen Pl

1. lommer (schaduw):

lommer

Schatten m

2. lommer (bladeren):

lommer

Laubwerk nt

lommer

Laub nt

edam·mer <edammer|s> [edɑmər] SUBST m

edammer

Edamer m

edammer

Edamer Käse m

klim·mer <klimmer|s> [klɪmər] SUBST m

klimmer (iem die klimt)

Kletterer m

klimmer (bergbeklimmer)

Bergsteiger m

brom·mer <brommer|s> [brɔmər] SUBST m

1. brommer:

brommer (bromfiets)

Moped nt

brommer (licht)

Motorfahrrad nt

brommer (licht)

Mofa nt

2. brommer (standje):

brommer

Rüffel m ugs

Edam·mer [edɑmər] ADJ

Edammer kaas

Edamer (Käse) m

trim·mer <trimmer|s> [trɪmər] SUBST m

trimmer

Trimmer m

ne·mer <nemer|s> [nemər] SUBST m fin.

nemer

Wechselnehmer m

nemer

Remittent m

zo·mer <zomer|s> [zomər] SUBST m

zomer

Sommer m

des zomers [o. 's zomers]

im Sommer

van de zomer

diesen Sommer

zoe·mer <zoemer|s> [zumər] SUBST m

zoemer

Summer m

noe·mer <noemer|s> [numər] SUBST m wisk.

noemer

Nenner m

de gemeenschappelijke noemer

der Hauptnenner

onder één noemer brengen übtr

auf einen gemeinsamen Nenner bringen