Niederländisch » Deutsch

Übersetzungen für „beleg“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

Ergebnis-Übersicht

be·leg: Nomen
be·le·gen: Adjektiv und Adverb

be·leg [bəlɛx] SUBST nt geen Pl

1. beleg (belegering):

beleg

de staat van beleg (bij oorlog)

der Belagerungszustand

de staat van beleg (anders)

der Ausnahmezustand

2. beleg (broodbeleg):

beleg

Belag m

be·le·gen [bəleɣə(n)] ADJ

belegen kaas

mittelalte(r) Käse m

Deutsch » Niederländisch

Übersetzungen für „beleg“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

(Springe zu Niederländisch » Deutsch)

Ergebnis-Übersicht

Be·ˈleg: Nomen
be·ˈle·gen: Transitives Verb

Be·ˈleg <Beleg(es), Belege> [bəˈleːk] SUBST m

1. Beleg (Beweis):

bewijs nt

2. Beleg (Quellennachweis):

3. Beleg (Quittung):

bon

be·ˈle·gen VERB trans

1. belegen (beweisen):

2. belegen:

belegen (mit Belag versehen)

belegen (Brote)

belegen (Bremsen)

den Fußboden mit Teppichfliesen belegen

tapijttegels op de vloer leggen

3. belegen (einen Platz einnehmen):

er belegte beim Wettbewerb den 2. Platz

hij bezette [o. behaalde] bij de wedstrijd de 2e plaats

4. belegen:

belegen SCHULE, UNIV

zich inschrijven voor

belegen SCHULE, UNIV

eine Vorlesung belegen

zich inschrijven voor een college

eine Vorlesung belegen

een college volgen

5. belegen (Zimmer):

ein einziges Zimmer mit 10 Personen belegen

10 personen op één kamer leggen

6. belegen (auferlegen):

mit einer Strafe belegen

een straf opleggen

mit einem Spitznamen belegen

een bijnaam geven

7. belegen NAUT:

ein Boot belegen

ein Tau belegen

een touw beleggen [o. vastmaken]

Beispielsätze für beleg

de staat van beleg (bij oorlog)

der Belagerungszustand

de staat van beleg in een gebied afkondigen

den Ausnahmezustand über ein Gebiet verhängen

Linguatec

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski